Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 26
– De tienjarige cyclus van stagnatie, welvaart, overproductie en crisis, die van 1825 tot 1867 steeds terugkeerde, schijnt weliswaar te zijn afgelopen; maar slechts om ons in het moeras van de vertwijfeling van een langdurige, chronische depressie te doen belanden. De vurig verlangde periode van welvaart wil maar niet komen; zogauw we de haar aankondigende symptomen menen te zien, vervluchtigen ze weer. Intussen roept iedere volgende winter opnieuw de vraag op: ‘Wat moeten we aan met al de werklozen?’ –
Friedrich Engels[354]
– Opzienbarende gebeurtenissen waren vaak niet meer dan momenten, uitingen van langdurige ontwikkelingen die alleen daaruit kunnen worden verklaard. –
Fernand Braudel[355]
Waarom ben ik socialist, waarom communist, twee termen die in principe dezelfde lading dekken? Waarom toch nog ‘geloven’ in het socialisme, na alles wat er met het ‘reële socialisme’ is gebeurd? Nog steeds, terwijl het liberaal-kapitalistische paradigma in de media zo vaak als óver-vanzelfsprekend wordt gepresenteerd?
Antwoord? Marx’ klassenanalyse hoeft niet elk aspect van de geschiedenis te verklaren, om toch tot de conclusie te leiden dat de kapitalistische klassenmaatschappij weliswaar heeft geleid tot minder zichtbare scheidingen in klassen, maar de klassentegenstelling van kapitaal en arbeid nog volop voortbestaat in de positie die ieder inneemt in de hedendaagse productie- en uitbuitingsverhoudingen. De overgrote meerderheid van de wereldbevolking wordt sociaal-economisch, fysiek en moreel in verhoudingen geperst die men niet gezamenlijk rationeel bepaalt. Uitbuiting hier en in ‘het zuiden’ bestaat in vele soorten en maten. Armoede, tweedeling, hoe men het maar noemt. Hedendaags lijden door velen, dat niets slechts een consequente inzet voor een betere toekomst, maar evenzeer voor een beter heden dubbel en dwars rechtvaardigt.
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
Marx’ klassenanalyse leidt vervolgens tot een tweeërlei politiek die in één lijn staat. In het heden opkomen tegen negatieve gevolgen van de uitbuitingsstructuur is een primair principieel punt: tegen ontslagen, armoede, psychische overbelasting, schadelijke milieueffecten en vervreemding. Of concreet, tegen voortdurend bezuinigen op onderwijs, welzijn, hulpverlening en zorg, tegen een standpunt waarin de mens sluitpost is van een streven naar winstmaximalisatie. Even principieel is de tweede invalshoek, de toekomstgerichtheid. Een structureel betere verhouding van individualiteit (inclusief individuele vrijheden) en sociale vrijheden (collectiviteit) kan slechts bereikt worden in een socialistische maatschappij. Zo hangen korte en lange termijn onverbrekelijk samen. Nu opkomen tegen sociaal onrecht betekent het opkomen voor een betere wereld. En de omgekeerde lijn bestaat evenzeer, wanneer het socialistische uitgangspunt consequent wordt toegepast. Heden en toekomst staan in één historische beweging.
Hedendaags lijden bestrijden en een sociale en ecologisch verantwoorde toekomst bevechten, is één strijd. Bijvoorbeeld ziekteverschijnselen analyseren en voor verbeteringen opkomen kunnen slechts grondig gebeuren, wanneer breder wordt gekeken naar de sociaal-economische context en naar een sterker, beter en socialer toekomstperspectief.
Is dit niet erg ouderwets? Misschien wel als men het socialisme louter denkt in 19e-eeuwse (utopische) of 20e-eeuwse (met name sovjet-) verschijningsvormen. De vorm waarin een meer rationele duurzame inrichting van de maatschappij ontstaat en zich verder zal ontwikkelen, staat geenszins vast. Maar het principiële punt blijft, de noodzaak van het opheffen van bestaande klassen- en uitbuitingsverhoudingen, waarin eenzijdige belangen en machtsstructuren menselijk en ander leven vernietigen. Misschien verloopt een revolutionair proces anders dan we tot nu toe verwachtten. So what?
En is het hele socialistische idee niet vreselijk uit de tijd, gezien de alom gepredikte onmogelijkheid van het socialisme? De ‘nieuwe economie’ zal toch alle crises voor de toekomst uitbannen?[356] Dit is echter maar zeer de vraag. Elke nieuwe beweging en hoogconjunctuur gaat nu eenmaal gepaard met Fukuyama-achtige verschijnselen,[357] waarin een omslag gelijk maar tot ‘eeuwig’, tot definitief resultaat wordt verklaard. Eeuwige crisis, het einde der tijden, even vaak voorspeld als de eeuwige roem, die evenwel ook weer vergankelijk bleek.
Nuchterder bekeken is het nuttig eens naar historische langetermijnperspectieven te kijken, zoals Marx en de historicus Braudel deden, of zoals de aanhangers van de Kondratieff-economie dat doen. Niet zozeer om nu gelijk alles van hen aan te nemen, maar ook om dergelijke ideeën en interpretaties van feiten te toetsen. En ook om nuchterheid te bereiken en om een toekomstperspectief als richtlijn voor handelen aan te nemen, zonder dat dit tot een geloof, tot dogma wordt. Natuurlijk is dit wel een ideologische kleuring, en moet de eigen aangehangen theorie evenzeer blijvend kritisch worden bekeken. Al met al ontstaat zo echter een veel breder georiënteerd perspectief, dat tal van onderzoeksmogelijkheden geeft en een sterker socialistisch politiek handelen mogelijk maakt.
Een ethische inzet hierbij is niet slecht of ‘soft’, zoals maar al te vaak wordt beweerd. Het kan beter en minder egoïstisch. Waarom dat dan niet te doen? Hoe kan een wereld duurzaam leefbaar zijn voor meer dan zeven miljard, of wellicht op den duur meer dan tien miljard (of nog meer) mensen? En dat in ecologisch perspectief?! Wanneer nuchterheid, onbevangenheid én een lang volgehouden resolute politieke inspanning hand in hand gaan, kunnen deze veel betekenen. Het is veel meer dan de zo vaak veronderstelde jeugdige onbezonnenheid, eerder juist een brede betrokkenheid die een smal eigenbelang overstijgt.
Marx is belangrijk in een dergelijk langetermijnverhaal. Leerzaam is de aandacht voor de beweging, de productieve tegenstelling en zeker ook de scherpzinnige, uiterst ver doorgevoerde analyses. Niet dat ze allemaal voor eeuwig en altijd hoeven te gelden, maar wél dat grondige analyses ertoe doen. Discussies zijn heden ten dage vaak quasi-liberaal vrijblijvend. Men mag alles vinden, zolang het maar niet te veel consequenties heeft. En vooral mag men niet trachten een ander te overtuigen. Een merkwaardige, maar helaas veel voorkomende privacy-opvatting.
Echter, onderdrukking, ellende en destructie van de natuur vereisen veel meer dan een dergelijke oppervlakkige vrijblijvendheid. De uitdaging tot analyse én de daadwerkelijke inzet, en dat samen met een perspectief dat in het privé-leven van de activist een manier van leven gevonden wordt waarmee die inzet samen kan gaan met een eigen weloverwogenheid, zouden die niet tot een duurzaam socialisme kunnen leiden? Daarom is de als hoofdstuk 15 gepubliceerde recensie over Marx’ Nederlandse relaties (bijna) even mooi en belangrijk als Marx’ meerwaardetheorie en zijn strijd voor een hechte organisatie van klassenbewuste arbeiders in hun bonden en partij.
Actief ingrijpen in actuele politiek hoort nadrukkelijk ook bij het hier beoogde standpunt. Van belang is bijvoorbeeld de nieuwe internationale Attac-beweging die ernaar streeft wereldwijde kapitaalstromen aan banden te leggen ten gunste van bestrijding van armoede en van een democratisch gecontroleerde economie die rechtvaardig en duurzaam is.[358] Betreft dit een korte- of langetermijninzet? Allebei! Is dit gericht op het kapitalisme of op het socialisme? In zekere zin ook allebei. Juist bij dit soort politieke vragen wordt de historisch-politieke samenhang van korte en lange termijn zichtbaar. Bovendien speelt hier ook de verhouding van ‘oud’ en ‘nieuw’ een rol. De politieke strijd tegen uitbuiting en voor het socialisme zal voor een deel klassieke vormen kennen als staking en vakbondsstrijd, maar zeker ook nieuwe vormen, vormen die we nu nog niet (goed) kennen. De Attac-beweging is mogelijk een van die vormen, en gezien de doelen en het hier gegeven politieke kader alleszins aan te bevelen.
Communisten en socialisten hebben net als ieder ander soms een dominant kortetermijngeheugen en een beperkt vooruitzicht. Op tal van momenten, zowel van crisis als hoogconjunctuur, is het verleidelijk op korte termijn een diepe crisis van het kapitalisme te voorspellen, inclusief een bijbehorende snelle kapitalistische ineenstorting. De Groninger communist Fré Meis kon enkele jaren na het aantreden van Leonid Brezjnew nog vol vuur vertellen dat de jongere generatie (de ongeveer vijfentwintigjarige generatie in de jaren zeventig) vast en zeker het socialisme in Nederland nog zou meemaken.[359] Dat lijkt nu ongetwijfeld naïever dan toen.
Ook in de jaren daarna zijn de kapitalistische ups en downs, vaak gekoppeld aan de economische conjunctuur, gepaard gegaan met allerlei voorspellingen. Hierin klinkt vaak een zeker gebrek aan zelfvertrouwen door, ondanks de stellige toonzetting van de uitspraken. Men moet zich evenwel afvragen of de causale verbanden zó verlopen als dikwijls in een kortetermijnverband wordt voorzien. Als dat niet zo is, is dat op het eerste gezicht misschien spijtig, maar eigenlijk vormt zich hiermee juist precies het perspectief van het socialisme. Waarom zou immers een kortetermijnverandering voor een lange termijn beklijven? Een revolutionair perspectief laat zich ook ánders denken, zo ook een daarop gebaseerde dagelijkse en toekomstgerichte consequent socialistische, communistische politiek.
In de hoofdstukken over de materialistische dialectiek, zoals hoofdstuk 5 Het kloppend hart van het marxisme, wordt verwezen naar de spiraalvormige ontwikkeling van onder meer de kapitalistische conjunctuur. Dit is een belangrijk punt, zowel als het gaat om de vraag of deze conjuncturele ontwikkeling bestaat als om een daarbij passende politieke strategie. Temeer wanneer deze zich op een socialistische toekomst wil richten.
De belangrijkheid van dit complex van vragen blijkt uit het feit dat op kernpunten van de sociale wetenschappen de vraag naar de verhouding van korte- en langetermijnontwikkelingen opkomt. Drie voorbeelden die hierop betrekking hebben:
A – Het motto hierboven van Friedrich Engels.
B – De historische analyse van langetermijnontwikkelingen, zoals met name geleverd door Fernand Braudel.
C – Aansluitend bij de vorige twee, actueel en belangrijk: de stellingname en ‘eeuwigheidspretentie’ van de zogeheten ‘nieuwe economen’ versus de conjunctuurbenadering. Van deze laatste zijn de aanhangers van de (sovjet)econoom Nikolai Kondratieff hier van belang. Deze economen analyseren de langetermijnconjunctuur en de economische langegolfbeweging. Deze economen nemen daarmee inhoudelijk ferm stelling nemen tegen een eeuwigheidspretentie van bepaalde historici of economen.
Friedrich Engels. Zie bovenstaand citaat, afkomstig van niet zomaar een plek, maar ontleend aan het voorwoord bij de eerste Engelse uitgave van Het kapitaal in 1886, dus geschreven na Marx’ dood. Er is op dat moment kennelijk een verandering gaande in de economische ontwikkeling, die niet direct iets afdoet aan de kern van Het kapitaal, maar wel nieuw licht werpt op de conjunctuurbeweging. ‘De tienjarige cyclus van stagnatie, welvaart, overproductie en crisis, die van 1825 tot 1867 steeds terugkeerde, schijnt (...) te zijn afgelopen; ...’ Het staat er simpel, maar getuigt van de strikt wetenschappelijke benadering die Marx en Engels voorstaan. Uit tendenzen zijn voorspellingen, hypothesen afleidbaar, maar de weerlegging ervan is reëel en moet ten volle worden opgemerkt en openlijk bestudeerd. Het gaat om een wetenschappelijke benadering zonder meer, zonder ‘hineininterpretieren’.
Niet alleen de term wetenschappelijk is hier op zijn plaats, evenzeer de dialectiek. De kapitalistische economie ontwikkelt zich, en deze verandering leidt niet op eenvoudige wijze naar haar definitieve afscheid. Crisis – of economische depressie of laagconjunctuur, termen die soms wat verschillend worden gebruikt – is een fase, een ontwikkeling met haar eigen kenmerken.
Engels constateert in 1886 een opmerkelijke verandering, waarbij – zie verder op – de latere Kondratieff-aanhangers zouden kunnen zeggen: ‘Natuurlijk, dit betreft immers de periode van neergang van tweede Kondratieff-golf, die duurde van ca. 1870/1875 tot ca. 1890/1896.’ Engels’ aanzet tot analyse daagt uit de economische lange- en kortetermijngolven nader te bestuderen, zoals later daadwerkelijk gebeurt. Tevens grijpt dit in op het politieke strijdperspectief binnen de actuele verhoudingen en de strijd gericht op een socialistische maatschappij. Kennelijk speelt ook hier het inzicht een rol dat nog een lange strijd te gaan is, maar óók, zie andere geschriften van Engels uit deze periode, dat hierop een strategie kan worden gebaseerd.
Fernand Braudel. Deze bekende historicus heeft op een meesterlijke wijze langetermijnontwikkelingen blootgelegd, zowel vanuit geografische als economische gezichtspunten. In het driedelige De Middellandse Zee wordt een geschiedenis van de lange duur, van de trage beweging en van de snelle verandering historisch bestudeerd.[360] De feitelijke geschiedenis wordt voortdurend in een tijdsperspectief gezet, een tijdsverloop met vertragingen en versnellingen, met stagnaties en opbloei. Een benadering, die past bij Marx’ dialectiek, ook al worden door Braudel eigen accenten gevonden en uitgewerkt. De gelaagde historisch-maatschappelijke structuur tekent de complexiteit van verhoudingen, en evenzeer de samenhang van ontwikkelingen.
Ongetwijfeld onderkent een marxist verschillen met de eigen benadering, zoals misschien de door Braudel gegeven indeling in geografische, sociale en individuele tijd.[361] Hierbij zou men immers kunnen opmerken dat ook de sociale of sociaal-economische geschiedenis haar eigen dynamiek, gelaagdheid en tempi kent waarbinnen de andere genoemde momenten een grote rol spelen, en dus ook vanuit dat uitgangspunt naar de geschiedenis kan worden gekeken. Intussen duidt Braudel bijzonder boeiende materiële verbanden aan, waarbij hij onder meer de opkomst van het kapitalisme in de 15e en 16e eeuw in steden als Venetië en Genua beschrijft. Daarbij komt een interessante visie op lange cycli en langzame veranderingen aan bod, als basis van snellere ontwikkelingen.[362]
Bij Braudel, met vele details onderbouwd, komt de korte- en langetermijnconjunctuur in het volle daglicht te staan. Het ontstaan van het kapitalisme wordt als zodanig benoemd, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat men kan spreken over de ‘kapitalisten uit Montpellier’ die in 1543 in de handel actief zijn.[363] Zelfs lijkt hier al iets van de latere Kondratieff-golven zichtbaar te worden, wanneer gesproken kan worden over een conjunctuuromslag van de eeuw, die ontstaat bij de politiek-economische perspectiefwisseling van de Middellandse Zee naar de ‘wereldzeeën’, dus de verlegging van de handel, van wegen en goederen.[364]
Misschien komt in De Middellandse Zee de dynamiek soms wat verstild over door de zakelijk beschrijving, en zoekt men wellicht vergeefs naar de werking van verdere machtsstructuren die in het spel ook meespeelden. Maar juist het bestaan van een langetermijndynamiek wordt haarfijn neergezet, en als men daarin – ook vandaag de dag – politiek wil meespelen, dan zal daar rekening mee gehouden moeten worden. Inzicht in een dergelijk gegeven is een belangrijke waarde van Braudels werk, zeker in een tijd waarin de kortetermijninzichten zo vaak als definitief of als absoluut vanzelfsprekend worden voorgesteld.
Dat maakt de stap naar de Kondratieff-economie makkelijk, waarin zo anders naar de geschiedenis wordt gekeken dan gebeurt in de eenvoudige eeuwigheidspretenties van de ‘nieuwe economen’, die de crisis als achterhaald zien, of van Francis Fukuyama, die het liberalisme als de definitieve winnaar van politiek-economische systemen beschouwt. In de geschiedenis zijn er geen definitieve winnaars, de politiek-historische tijd staat ook vanaf heden niet stil. Een pretentie van eeuwigheid sluit per definitie de geschiedenis uit, en is veel oppervlakkiger dan Hegels en Marx’ dialectiek die historisch weliswaar langere perioden van relatieve stabiliteit toelaat, maar de eeuwigheid als beweeglijkheid toont.
Nikolai Kondratieff. Zouden de aanhangers van zijn theorie gelijk hebben? Hoe dit zij, in allerlei kringen kan men hen tegenkomen.[365] Nikolai Kondratieff (1892-1938) presenteerde zijn theorie over de economische langetermijn-golfbeweging in 1926.[366] In 1938 werd deze sovjeteconoom onder Stalin omgebracht. Al vroeg na de Oktoberrevolutie, in 1917 was hij onderminister van handel, daarna sinds 1920 hoogleraar agrarische economie. Zijn theorie van de economische golfbeweging komt er kortweg op neer dat er sinds het ontstaan van het industrieel kapitalisme perioden zijn van ongeveer vijfentwintig jaar groei en vijfentwintig jaar neergang. Deze zijn sinds ongeveer 1800 empirisch, statistisch vast te stellen over langere perioden. Op de langegolfbeweging bestaan kleinere fluctuaties, kleinere golven van recessie en groei.
De economische golven duren volgens Kondratieff vijfenveertig à zestig jaar. Daarbij zijn het de toepassingen van technisch-wetenschappelijke innovaties die de economische ontwikkeling van de langere termijn, van de lange opwaartse golf dragen. Deze innovaties van wetenschap, techniek en productiemogelijkheden zijn in alle vijf tot op heden zichtbare golven concreet benoembaar.
De eerste golf wordt dan gezien in ca. 1800. Sinds 1790/1800 ontstaat een sterke groei van de industrie. Impulsen door de stoommachine, mechanische weefgetouwen, kolen en ijzer. Neergang sinds 1810/1817. De tweede golf heeft als kern de ontwikkeling van het vervoer. Ontstaan ca. 1850 (1844/1851). Dragers zijn de spoorweg, telegrafie, fotografie en cement. Neergang sinds 1870/1875. In de derde golf domineert de electriciteit. De golf begint ca. 1900 (1890/1896): elektrificatie, chemie, auto en aluminium. Neergang sinds 1914/1920. Daarna in de vierde golf ontstaat een verfijning van het productie- en distributiestelsel, waardoor massaproductie als drager van de ontwikkeling kan worden aangeduid. Het begin hiervan 1948/1950. Dragers van deze groei: kunststof, TV, kernenergie, elektronica en ruimtevaart. Neergang sinds 1973. De laagconjunctuur duurt dan van ca. 1973-1991.
Dan zitten we nu dus in een vijfde Kondratieff-golf, in opwaartse richting. Groei is weer een dominant gegeven in de huidige ontwikkeling van het internationale kapitaal. Hierbij worden de micro-electronica, glasvezel, laserstraal, ICT en internet vaak als kern of drager aangewezen. Soms noemt men ook de gezondheidswetenschappen, gezondheidsindustrie en biotechnologie als kern. Waarbij, zoals men hierboven zag, ook bij eerdere golven vaak meer innovaties tegelijk speelden. Boeiend hierbij is dat vooral technisch-materiële innovaties worden genoemd, dus termen als ‘globalisering’ of ‘flitskapitaal’ kennelijk niet de meest primaire rol spelen in de huidige golfbeweging, eerder een afgeleide, een verschijningsvorm, een gevolg zijn.
De Kondratieff-statistiek past bij Engels’ signalering in 1866 van een langdurige crisis. Het lijkt op de jaren tachtig van deze eeuw, waarin vrijwel geen enkele econoom er een gat in zag, de werkloosheid alleen maar groeide en de relatieve perioden van hoogconjunctuur maar weinig effect leken te sorteren. Kondratieff past bij Engels’ constatering, maar ook omgekeerd past deze econoom bij de economisch-historische benadering van Marx en Engels. Immers, juist Marx’ historisch materialisme graaft diep in de geschiedenis, spoort grotere verbanden op die gelden in langere tijdsperioden, zoals de eeuwenlange klassenstrijd die zich steeds in hernieuwde vormen ontwikkelde. In die zin sluit een dergelijke benadering goed aan bij Braudels analyses.
Zonder nu heel het marxisme tot Kondratieff te willen bekeren – hiervoor zou bovendien heel wat meer onderzoek nodig zijn dan hier kan worden gepresenteerd – kan men hypothetisch het belang erkennen van de feitelijke constateringen van deze economie en op deze lijn dóórdenken.
In hoofdstuk 11 werd gewezen op de dialectiek van kwantiteit en kwaliteit. Gewezen werd op de overgangen van kwantiteit, van eerste vorming en expansie, naar kwaliteit, naar de dominantie voor een langere periode van een bepaalde levensvorm met een bijbehorende ideologie. Ook in de Kondratieff-economie zien we de tegenspraak in tijden van crisis sterk domineren en vervolgens een relatief kwalitatieve overgang ontstaan die nieuwe ‘kwantitatieve’ ontwikkelingen helpt te dragen. Er is dan sprake van een spiraalvormig proces waarin de sociale geschiedenis van de mensheid verder vorm krijgt, nog binnen de kapitalistische structuur. Het gaat om langere perioden van overgang en bestendiging, die binnen die structuur nog steeds zichtbaar zijn. Het gezichtspunt van de eeuwige duur van de ‘nieuwe economie’ is daaruit verklaarbaar. Deze is niets anders dan een triomfantelijke juichkreet in de beginperiode van een nieuwe golf. Alles lijkt daarin anders te zijn. Zoals men niet over een horizon heen kan kijken, kan men zeker niet over de golf heenkijken. Een beperkt perspectief is voor velen dan het enige, omdat men niet anders kán denken, dan zo beperkt.
En let op: Kondratieff ‘accepteren’ betekent geenszins dat de golfbeweging altijd door zal gaan op deze manier. Het kapitalisme met zijn eigen specifieke ontwikkelingsstadia heeft grenzen, ook al zijn deze een stuk ‘breder’ dan men wel eens dacht. Crises, ecologische beperkingen, of een problematische ontwikkeling van de wereldbevolking, er zijn materiële grenzen, waarbinnen de ontwikkeling plaats moet vinden. Die uiterste grenzen zijn daarbij ongetwijfeld zelf ook in ontwikkeling, maar daarmee is absoluut niet gezegd, dat die eindeloos oprekbaar zijn. Lange perioden van overgang en bestendiging zijn iets geheel anders dan eeuwige perioden (als we deze contradictie even mogen hanteren).
Als hypothese kan worden aangenomen dat nog altijd de kapitalistische economie haar langetermijn-conjunctuurbeweging kent, ups en downs, waarbij een neergaande lijn soms slechts kort de langere opgaande lijn verstoort, en omgekeerd een opgaande lijn een stagnerend proces voor slechts korte duur onderbreekt. Globaal bezien kunnen in de opgaande lijn sociale en politiek-progressieve resultaten worden geboekt binnen het systeem, komen tijdens de neergaande lijn de noden én de bijbehorende eisen sterk tot uitdrukking, en kan het feit dat een conjunctuurbeweging zeer waarschijnlijk niet eeuwig is het pleit voor een stabielere, voor een socialistische maatschappij versterken.
Nog sterker, wanneer een weliswaar kritische, maar toch consequente koers wordt gevolgd, wordt beargumenteerd en wordt uitgedragen, kan ongeacht de conjunctuur de aanhang voor een rechtvaardige structurele, socialistische oplossing worden versterkt en het socialisme dichterbij worden gebracht. Op den duur moet immers een socialistische ideologie beklijven, net zoals nu nog steeds voor velen de kapitalistische markt- en concurrentieideologie dominant in het bewustzijn aanwezig is, of we dat nu leuk vinden of niet.
De hypothese is tegelijk een nader te onderzoeken vraagstelling. Er kan vanuit worden gegaan dat de kapitalistische sociaal-economische structuur in langeretijdverbanden onderzocht moet worden, en kan daarbij het communisme als structurele rationele verbeteringsmogelijkheid van de maatschappijontwikkeling nog volledig overeind worden gehouden. Een dagelijkse politiek kan hierop worden afgestemd. Deze kan een betrokken sociale stellingname inhouden waarbij openlijk en krachtig het pleidooi wordt onderbouwd voor sociale integratie, inclusief maatschappelijke controle, het aan banden leggen van zuiver speculatief geldverkeer, collectief bezit van de infrastructuur en economische kernelementen, en een voortdurende verbetering van sociale collectieve voorzieningen op basis van het solidariteitsprincipe. Dit gekoppeld aan het pleidooi voor een steeds sterkere uitvoering van deze sociale politieke lijn.
De vraag naar een verdere onderbouwing van de hypothese kan een onderzoeksprogramma vormen waarin de communistische beweging haar theorie aanscherpt en actualiseert, en er tevens een praktische impuls voor de dagelijkse politiek aan ontleent. Hierbij valt te denken aan kwesties zoals hierboven reeds aangeduid, de ook door Marx en Engels erkende verandering van de kortetermijn-conjunctuurbeweging, die het socialisme ertoe dwingt het kortetermijndenken te overstijgen. Marx’ materialistisch historisch denken wordt vergemakkelijkt, geconcretiseerd en misschien op punten weerlegd door de analyses van Kondratieff en Braudel. En natuurlijk moet er méér worden gezegd, zoals Marx toont in zijn historische analyses over de machts- en klassenstructuur van de maatschappij. Want voor de toekomst vragen we in feite naar een nieuwe theorie die historisch veelomvattend, eigentijds en toekomstgericht is.
De zogeheten ‘nieuwe economie’, die ontkent dat er in de toekomst nog grote conjuncturele golfbewegingen zullen zijn, staat voor een legitimatie voor hedendaags handelen waarin handige beleggers van het flitskapitaal profiteren en grote rijkdommen verzamelen. Windhandel van geld en consultancy leggen de nieuwe belanghebbenden geen windeieren, maar verdiept intussen wel de kloof tussen rijk en arm. Dit zonder enig recht, wanneer men bedenkt dat de vele armen op de wereld zich hard voor hun werk willen inzetten, werk dat in belangrijke mate bijdraagt aan de lokale en wereldeconomie.
In die zin bestaan er nog gewoon klassieke verhoudingen waarin het grootkapitaal vaak oncontroleerbare machtsspelletjes speelt, waarvan een minderheid flink of zelfs buitensporig van profiteert, ten koste van een grote meerderheid. Dat een deel van die meerderheid het niet slecht heeft – op zich een belangrijke waarde – verdoezelt deze klassentegenstelling, zodat klassieke machtsstructuren in stand worden gehouden. Kijk naar het internationale handelsoverleg in de jaren negentig. Dit wordt volledig bepaald door Amerikaanse en Europese kapitaalsgroepen die zich weinig gelegen laten liggen aan de schrijnende armoede elders.
Bij economische groei roepen communisten en socialisten niet vanzelf ‘hosanna!’. Ook al zijn voor een komende periode bepaalde sociale eisen ongetwijfeld beter inwilligbaar en bereikbaar, het tijdelijke ervan roept een permanent strijdkarakter van deze voorzieningen op. Bovendien wordt steeds weer een valse start gemaakt omdat ingrijpende bezuinigingen een eerder bestaand en reëel bereikbaar voorzieningenniveau hebben verlaagd. En minstens even belangrijk is dat de nieuwe expansie tegelijk nieuwe uitbuiting en vaak ook nieuwe vormen van armoede en vervreemding in eigen land en elders op de wereld betekent. Wat dat betreft is internationalisme zeker niet ouderwets. In tegendeel, de strijd kan niet anders dan zowel in eigen plaats en land als internationaal worden gestreden, in één samenhangende politieke beweging.
De politieke bewustwording en moraal lopen vaak flink achter bij de sociaal-economisch voor de hand liggende reële eisen. Terwijl de crisis in Nederland in de jaren zeventig en tachtig toenam, werd nog jaren hoger loon geëist en gestreden voor het (tijdelijk) handhaven van een structuur van gedeeltelijk verouderde productiemiddelen. Dit, terwijl nu het omgekeerde gebeurt: bij de enorme economische groei ijlt de moraal van loonmatiging nog lang na en worden de sociale collectieve voorzieningen zoals het onderwijs, de gezondheidszorg, het welzijnswerk, de hulpverlening en het openbaar vervoer nog uiterst stiefmoederlijk bedeeld, zowel qua omvang als met betrekking tot de in deze sector verdiende salarissen.
Of eigenlijk moet dit scherper worden gezegd. Die defensieve strijd was op zich juist, immers de kortetermijnbelangen van de werkers werden er verdedigd. Maar minder sterk was het vrijwel geheel uitblijven van een verdergaande analyse over hoe de strijd in veranderende verhoudingen moest worden gevoerd. Gevolg is in zo’n situatie dat te veel en slecht verklaard verlies in de strijd ontstaat, dus velen die voor gezien houden.
Anderzijds is er ook weer niet zoveel nieuws onder de zon. Nationaal, maar veel sterker internationaal is de uitbuiting, armoede en ellende van (vanuit het westers kapitalisme gezien) perifere gebieden nog enorm, vaak zelfs relatief en absoluut toegenomen. Zie grote gebieden in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Ook mondiaal bestaat een duidelijke rechtvaardiging voor een veel sterkere sociale mondiale infrastructuur en machtsbreideling. En ook hier kan de dialectiek een gefundeerd gezichtspunt opleveren, wanneer de contradictie bestaat dat enerzijds de oude, klassieke strijdpunten nog altijd bestaan en anderzijds steeds weer een compleet nieuwe analyse nodig lijkt. Deze laatste moet telkens opnieuw worden geformuleerd, in eigentijdse bewoordingen, niet in de laatste plaats voor mensen die zich welbewust voor een kortetermijnperspectief inzetten en die ermee worden geconfronteerd dat hun inspanning onmiskenbaar deel uitmaakt van een langetermijngeschiedenis. Daarbij kan tegelijk meespelen dat het politiek streven zowel korte- als langetermijnidealen inhoudt. De oplossing ligt dan in de expliciete en inhoudelijke ontwikkelde verbinding van ‘kort’ en ‘lang’, en van ‘oud’ en ‘nieuw’. Oftewel, in een grondige politiek-historische analyse, die de verschillende aspecten in hun verband onderzoekt.
Precies daar wringt vaak echter de schoen en wil men nogal eens alleen met het heden of juist slechts met de toekomst bezig. Wat is er principiëler de strijd nu voor rechtvaardige eisen en belangen of voor het socialisme? Deze vraag is echter verkeerd. Beide vormen van strijd zijn één, maar niet zonder meer, niet zonder tegelijk politiek-historisch en moreel te werken aan beider perspectief als eenheid. Vooral Marx kan hier helpen, en de studie van Marx’ geschriften, die deze eenheid helpt te verklaren vanuit verschillende gezichtspunten en toch principieel.
Het is niet vooraf zeker of crisis dan wel hoogconjunctuur de beste kansen geeft op een massabewustzijn dat grote verbeteringen kan afdwingen. Eerder is het een bepaalde verhouding van ‘laag’ en ‘hoog’ waardoor kansen voor en noodzaak tot verandering zichtbaar worden. De zwakste schakel (Lenin) is immers niet zonder meer de zichtbaar zwakste schakel, want die wordt (doorgaans) wel tijdig opnieuw gelast, mag men aannemen. Immers, het kapitalisme is afgelopen eeuw ook heel wat slimmer, uitgekiender en gedifferentieerder geworden, niet in de laatste plaats door de mix van afgedwongen sociale voorzieningen en het steeds krachtiger gepropageerde particuliere eigenbelang, dat tal van voorheen ongekende manipulatiemogelijkheden oplevert.
Welke organisatie van de socialistische en communistische partijen is nodig? Vooralsnog lijkt een breed scala van coalities het beste waarin zoals voorheen partijen als verenigingen blijven bestaan. Partijen, met een goed geschoold en zich permanent scholend kader, niet bureaucratisch en voeling houdend met de bevolking. En met als tweede primaire uitgangspunt dat contacten met alle mogelijke progressieve bewegingen en actiegroepen worden onderhouden. Voor die laatste moeten partijen open staan, zichzelf echter niet uit de politieke markt laten prijzen. Gemeenschappelijk, georganiseerd optreden geeft nog altijd macht, hoe vaak de klassieke politieke partij al dood is verklaard. Maar ook zal het zo zijn dat de politieke machtsconstellaties van de 20e eeuw niet meer de enig zaligmakende zijn.
Bedrijven en kapitaalsbelangen werken met een verfijnd stelsel van ‘klassieke’ hechte organisatie en fijnmazige op de wereld (klant) gerichte netwerken. Zó moet ook de hedendaagse communistische partij werken. Resoluut, gemeenschappelijk en open. Voor communisten geldt: wat de conjunctuur ook is, er is altijd een passende en minder passende strategie met betrekking tot de actuele politiek en het langetermijnperspectief. Richtlijn daarbij is zowel reële resultaten te bereiken als de langetermijnrichting voor het socialisme te versterken, daarover expliciet te zijn, te blijven denken.
Zowel de tactiek als de strategie van een hedendaagse consequente socialistische partij kan worden afgesteld op een langegolfeconomie en op een op den duur te verwachten crisis in dié ontwikkeling, die deze betrekkelijk stabiele groeibeweging weer kan doorbreken. Zelfs al zou dat laatste niet, of niet duidelijk het geval zijn, dan nog kan binnen deze beweging de politieke inzet voor sociale gelijkwaardigheid en voor het socialisme aan kracht winnen.
Op die wijze kan een realistische en revolutionaire politiek bestaan. Hierin kan zonder meer vanuit een klassenstandpunt, een werkelijk sociaal standpunt worden geredeneerd en worden bezien waar en wanneer eisen kunnen worden ingewilligd, ze kunnen worden opgevoerd en wanneer verklaarbaar is dat bepaalde wensen nog niet worden gerealiseerd. Ook in dat laatste geval kan het stellen van eisen en het benoemen van concrete idealen zinvol zijn, om een verdere stap te realiseren in een volgende periode.
Zie hierover ook hoofdstuk 16 waar gesproken wordt over de kiesrechtstrijd en de inwilligbaarheid van eisen op basis van eerdere acties en later ontstane kansen.[367] Een voorbeeld overigens dat laat zien dat de inwilligbaarheid van eisen niet slechts afhankelijk is van de economische conjunctuur, maar evenzeer van de politieke krachtsverhoudingen. Dit te zien is belangrijk bij het bepalen van strategie en tactiek, want vaak zet een beweging zich vertraagd door. Zo ziet men dat bij het begin van een economische crisis soms eerst nog wel eisen worden ingewilligd en bij begin van hoogconjunctuur eerst nog niet. De economische conjunctuur télt, maar is geen politiek stoplicht.
Hoe ziet een revolutionaire langeretermijnvisie eruit? Misschien wel zo dat deze (ook) voor de kortere termijn op een goed verhaal neerkomt en dat deze revolutie juist mede daardoor op veel kortere termijn mogelijk is dan nu lijkt. Of dat de revolutionaire omslag of omslagen (mede daardoor) anders verlopen dan we ‘nu’ denken. Zojuist is al gezegd dat het socialisme niet louter moet worden gedacht in 19-eeuwse (utopische) of 20-eeuwse (met name sovjet-) termen. Een socialistische toekomst betekent niet dat deze (alleen) bereikt wordt volgens de tot dusver voorstelbare visies, strategieën en organisatievormen.
Of misschien ontstaat het socialisme via een ‘andere weg’, waarbij democratisch bevochten overlegvormen op basis van moderne communicatiemiddelen en – technologieën meer invloed hebben dan voorheen werd gedacht. Dan echter geldt nog steeds het ‘oude’ anderzijds: de vijandige overname van bedrijven als Mannesheim (overval in 1999, overname in 2000) getuigt van een nog altijd bestaand hard kapitalisme. En nog altijd worden regelmatig mensen rücksichtslos uit het arbeidsproces gestoten als de kapitalist of de manager hen even niet gebruiken kan. Dit betekent dat het aantasten van grote kapitaalsbelangen gegarandeerd nog niet kan zonder een veelomvattende en consequent gevoerde politieke en sociale machtsstrijd. Deze vereist een goed ontwikkeld, steeds weer opnieuw geformuleerd politiek bewustzijn van velen, waartoe geëigende eigentijdse scholingsmethoden nodig zijn.
In die zin kan een effectieve strijd voor het socialisme, ondanks de sterke en gedifferentieerde vormen van strijd in tal van lokale situaties, niet anders zijn dan een massale inzet, een massale beweging. Socialisten kunnen daarom (nog) niet zonder democratische en goed georganiseerde partijen en massabewegingen.
In de strijd tegen uitbuiting, (sociale) armoede en ecologische verpaupering wordt kritisch gekeken naar nieuwe termen. Deze worden nogal eens verworpen als zijnde een nieuwe valse ideologie, wellicht soms te snel. Nieuwe termen duiden niet altijd op iets werkelijk kwalitatief nieuws, maar dat zegt nog weinig over de verdere betekenis ervan. Neem ‘globalisering’. Wat men tegenwoordig onder globalisering verstaat, is waarschijnlijk in wezen niet zo anders dan de tendenzen van internationalisering die Braudel beschrijft bij het beginnend kapitalisme en die zich daarna steeds verder ontplooid en gedifferentieerd hebben. Maar de aandacht voor de wereldomvattende kapitaals- en informatiestromen waarvan het moderne kapitalisme zich bedient en die leiden tot gigantische winsten voor sommigen, maar ook tot armoede en vervreemding bij anderen, is wel van groot belang. Analyses hierover kunnen leiden tot hernieuwde actie.
Of neem een stroming als het Amerikaanse communitarisme, dat een sociaal-liberale en christelijk-religieuze inslag heeft. Een dergelijke richting heeft misschien een conservatieve trek en bevestigt een liberaal economisch uitgangspunt. Het is dus nu niet direct een voor de hand liggende bondgenoot van socialistisch denken. Communisten reageren echter soms uiterst negatief op dergelijke opvattingen, terwijl men dan de maatschappelijke ontwikkeling en de onvrede miskent, die in dergelijke bewegingen verpakt kunnen zitten.
Wat ook kan, is nieuwe bewegingen en de populariteit ervan, ook al mocht het ‘oude wijn’ zijn, trachten te begrijpen. Dan kunnen positieve aspecten ervan aangegrepen worden op een strategische manier, bijvoorbeeld door politieke coalitievorming op concrete punten. Dit kan in open dialoog, hoeft dus niet zuiver antithetisch, en zeker niet via ‘slinkse’ methoden.
Daarbij is het goed te realiseren dat, zoals gezegd, socialisten en communisten eigenlijk ‘niet meer’ weten hoe een revolutionaire omslag onder hedendaagse verhoudingen eruitziet. Misschien dragen de nieuwe nog vrij vlakke sociale tendenzen die men heden ten dage bijvoorbeeld in de gemeentepolitiek of landelijk in het ‘nieuwe’ CDA kan aantreffen wel degelijk bij het vrijemarktdenken te ondermijnen of sociaal bij te sturen. Communisten moeten dat onder ogen durven zien en hun principieel verder reikende sociale inzet opnieuw formuleren aan de hand van actuele verhoudingen en strijdpunten.
Onder socialisten en communisten bestaat zowel overwaardering als onderwaardering van de kracht, de ontwikkelingspotentie van het kapitalisme. Gevolgen van overwaardering kunnen zijn: berusting, ‘’t helpt toch niet!’ of het negeren van reële mogelijkheden voor sociale verbetering. En een gevolg van onderwaardering: verwachting van te snelle ineenstorting, passief afwachten op die ineenstorting, of passief-afstandelijke kritiek op van alles wat niet deugt. In beide gevallen bestaat er geen reële benadering van kansen om nu geslaagde politieke actie te voeren voor verbeteringen, gericht op heden en toekomst.
De mondiale ontwikkeling met al haar tegenstrijdigheden, problemen van de wereldbevolking en de grote ecologische vraagstukken versterken het socialistische perspectief van vrijwaring van uitbuiting, vervreemding en aantasting als reëel en noodzakelijk vooruitzicht. Alleen zó kan men groot en klein ineens denken, kan een moreel en politiek gezichtspunt bestaan dat het strikte eigenbelang overtreft, zonder de individualiteitsontwikkeling op te geven, sterker nog dat die meer ontwikkelde individualiteit pas echt goed mogelijk maakt.
Terwijl vrijwel alle partijen het revolutionaire oogmerk van de hand hebben gedaan, vragen de mondiale problemen nu juist daarom. Dit vereist een revolutionaire mentaliteit en handelen, gericht op een leefbare wereld zonder uitbuiting en onderdrukking. En inderdaad lijkt dit bijna te moeilijk, omdat de consequenties ingewikkelder zijn dan honderd jaar geleden. De feiten vragen echter om ideeën. Men leze Marx.
_______________
[354] MEW, deel 23, p. 40. De passage komt uit het voorwoord van Engels bij de eerste Engelse uitgave van Das Kapital in 1886. ‘Der zehnjährige Zyklus von Stagnation, Prosperität, überproduktion und Krise, der von 1825 bis 1867 immer wiederkehrte, scheint allerdings abgelaufen zu sein; aber nur um uns im Sumpf der Verzweiflung einer dauernden und chronischen Depression landen zu lassen. Die ersehnte Periode der Prosperität will nicht kommen; sooft wir die sie ankündigenden Symptome zu erblicken glauben, sooft verschwinden sie wieder in der Luft. Inzwischen stellt jeder folgende Winter erneut die Frage: ‘Was tun mit den Arbeitslosen?’’
[355] F. Braudel, De Middellandse Zee, En de mediterrane wereld ten tijde van Filips II, deel 1, Het landschap en de mens, Amsterdam, Antwerpen 1992, p. 22.
[356] De ‘nieuwe economen’ of ‘nieuwe economie’ is een term die in 1999 regelmatig opduikt. Op basis van de langere economische bloei, en onder verwijzing naar de afname van industriële ‘handarbeid’ en de toename van de diensten- en ICT-sector, meent deze richting dat de klassieke economie met haar conjunctuurbeweging, de economische ups en downs, vervangen is door een (blijvende) nieuwe economie van stabiele welvaart, die hooguit een beetje bijgestuurd moet worden.
[357] De Amerikaanse beleidsadviseur en schrijver F. Fukuyama werd in de jaren negentig beroemd met zijn opvatting dat het liberalisme definitief overwonnen heeft en eigenlijk dus dat de politiek-historische tijd vanaf heden stilstaat. Zie ook J. Schaaf, De toekomst van het individu als sociaal wezen, Een sociale cultuurkritiek, Assen 1996, o.m. pp. 67-74.
[358] De internationale Attac-beweging stelt zich ten doel de wereldwijde kapitaalstromen zowel nationaal als internationaal aan banden te leggen. Tevens streeft zij naar een democratisch gecontroleerde economie die rechtvaardig en ecologisch duurzaam is. De eerste eis van Attac-Nederland (opgericht op 12 november 1999) is de invoering van een Tobin-tax, dit is een belastingheffing op internationale valutatransacties, met als doel speculatieve kapitaalstromen in te dammen die uit sociaal en (of) ecologisch oogpunt ongewenste, soms desastreuze effecten hebben. Bron: voorlichtingsfolder Attac-Nederland, 1999.
[359] Eigen waarneming uit deze periode.
[360] Zie F. Braudel, De Middellandse Zee, En de mediterrane wereld ten tijde van Filips II, deel 1, Het landschap en de mens.
[361] Zie F. Braudel, De Middellandse Zee, deel 1, p. 22.
[362] Zie F. Braudel, De Middellandse Zee, deel 1, p. 109.
[363] Zie F. Braudel, De Middellandse Zee, deel 1, p. 231.
[364] Zie F. Braudel, De Middellandse Zee, deel 1, p. 241.
[365] Bekend propagandist van de ideeën van Kondratieff in Nederland is J. van Duijn, Robeco-topman.
[366] Bronnen o.m.: F. Haan, Goede tijden, slechte tijden, in De Volkskrant, 6 november 1999; Conjunctuurcycli, ontleend aan NRC Webpagina’s 22 oktober 1998 (www.nrc.nl).
[367] Zie hoofdstuk 16 waarin wordt gesproken over een voorbeeld van een indirect, in dit geval een vertraagd succes. ‘Wanneer er zich kansen voordoen, moeten die worden gegrepen, en het moment van de kans is soms een geheel andere dan van tevoren verwacht werd. Historisch bezien is het regelmatig zo geweest dat eisen werden ingewilligd ná een sociaal-economisch of maatschappelijk moeilijke periode, zoals bijvoorbeeld te zien is bij het invoeren van het algemeen kiesrecht na de Eerste Wereldoorlog. De strijd voor algemeen kiesrecht was in de periode ervoor massaal gevoerd. Na de Eerste Wereldoorlog, tijdens de ‘bibberperiode van de bourgeoisie’, werden ‘plotseling’ oude eisen op dit punt ingewilligd, mede uit angst voor een vanuit Rusland overwaaiende proletarische revolutie. Directe acties werken vaak indirect door. Soms wordt pas in een langer termijn perspectief de doorwerking zichtbaar.’