Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 15


DE NEDERLANDSE MARX

Boekrecensie: J. Gielkens (red.), ‘Was ik maar weer in Bommel’, Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten, Een familiegeschiedenis, bezorgd en ingeleid door Jan Gielkens, uitg. Stichting beheer IISG, Amsterdam 1997.


– Dat ik een goede Nederlander ben geworden zie je aan het feit dat kleine Jenny al de halve Camera obscura, Laura een groot gedeelte van het eerste deel van de Aardrijkskunde heeft gelezen, me docente, en zelfs Eleanor ‘Dans Nonneken Dans’ en ‘Klompertjen en zijn wijfjen’ van buiten kent. –

Karl Marx[209]

– De wereldgeschiedenis schrijdt zonder haast maar steeds voorwaarts en zo zullen ook één of meer Disraëli’s niet verhinderen dat er steeds meer vrije denkers zullen zijn. –

Lion Philips[210]

Niet al te vaak verschijnen er in Nederland studies naar leven en werk van Marx. Wanneer dat wel gebeurt, en dat op een aardige en grondige manier, is het goed hier aandacht aan te besteden. Gielkens’ Was ik maar weer in Bommel valt zeker in deze categorie. Zijn boek geeft een uitvoerig overzicht van Marx’ relaties met zijn Nederlandse verwanten en vervolgens de meest overzichtelijke correspondentie van Marx met zijn Nederlandse familie die tot dusver verscheen.

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

Het is niet alleen leuk om iets van Marx’ familie te lezen omdat het Nederlanders waren. Al te vaak wordt wat denigrerend gedaan over het feit dat hij verwant was met de familie die later het gloeilampenconcern zou stichten of wordt er van alles gezocht achter Marx’ ‘verhouding’ met zijn nicht Nanette Philips. Een goede biografie van Marx kan niet om zijn Nederlandse verwanten heen, en uit het boek blijkt dat hij juist met hen dieper en veelvuldiger omging dan met zijn Duitse familieleden. Dit heeft te maken dat Marx’ contact met zijn moeder beperkt was en er een diepe kloof bestond tussen hem en zijn schoonfamilie Von Westphalen.[211] Met de familie van vaderskant, van Heinrich Marx, bestonden diverse contacten. Dit zijn veelal Nederlanders, met bekend klinkende namen als Presburg, Huidekoper, Van Anrooij en Philips.

Marx’ vader Heinrich Marx was getrouwd met Henriette Presburg van wie de zus Sophie gehuwd was met Lion Philips, die dus een volle oom van Karl Marx was. Met deze Philips en zijn familie heeft Marx nauwe vriendschappelijke betrekkingen onderhouden. Lion Philips was ondernemer in Zaltbommel, lid van een echte ondernemersfamilie.[212] Bij hem thuis heeft – mooie paradox! – Marx nog aan Het kapitaal geschreven.

De correspondentie tussen Karl Marx, Lion Philips en Nanette Philips is heel open. Tal van inhoudelijke, ook politieke kwesties worden besproken. Punten van overeenstemming én meningsverschillen worden openlijk genoemd. Daarnaast blijken er ook diverse brieven te zijn van andere verwanten. Gielkens’ boek geeft een nauwkeurige inleiding op al die verwantschappen en maar liefst meer dan vijftig brieven. Biografisch, politiek en ook als cultuurgeschiedenis de moeite waard. In deze recensie is het niet te doen alle mogelijke verwantschappen na te pluizen – met leze het boek –, wél enkele aspecten naar voren te halen.

Marx’ familiaire gevoelens gaan, zo getuigen de brieven, in hoge mate uit naar de Nederlandse tak. Zijn dochter Eleanor bevestigt dit veel later nog (1893) in een brief aan Franc van der Goes. Zij zegt dat Marx ‘half Nederlands was’.[213] Deze grondslag maakt het open gesprek mogelijk waarin Marx nimmer zijn socialisme verloochent, zijn ‘ooms’ evenzeer nooit hun liberale ideeën. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de correspondentie met August Philips, een broer van Lion. August Philips adviseert Karl Marx bij de uitgave van de Franse versie van Het kapitaal, waarbij hij stelt hem op vriendschappelijke basis te steunen en niet vanwege een politieke verwantschap.[214] August Philips schrijft als volgt over een verzoek om financiële steun van Marx bij de uitgave, waarop hij in dit geval negatief reageert: ‘In hoofdzaak omdat ik geen steun wil geven aan propaganda voor de Internationale, maar ook omdat ik in deze uitgaaf voor jou geen voordeel zie. Als het nodig is ben ik bereid jou als vriend en familielid ook met geld te helpen, maar voor je politieke of revolutionaire doelstellingen doe ik dat niet.’[215] Ook Lion Philips houdt vriendelijk, maar standvastig vast aan een progressief-liberaal, dus contrarevolutionair standpunt: ‘En toch geloof ik dat alleen langs de normale weg (zonder hevige schokken) blijvende verbeteringen te bereiken zijn.’[216]

Er zijn vermoedelijk weinig getuigenissen bewaard over Marx’ fysieke houding wanneer hij schreef. Immers, schrijven doet men vaak alleen, en waarom zou men het gedrag van de auteur hierbij apart beschrijven? Via de Philips-familieoverlevering is er wel een getuigenis over van Marx, bezig te schrijven: ‘Marx schreef Het kapitaal gedeeltelijk in het huis van zijn oom (mijn ouderlijk huis – Eduard Philips); volgens mijn vader had hij de gewoonte, telkens als hij wat geschreven had, op te staan en om de tafel te lopen, harder en harder, tot dat hem iets inviel, waarna hij weer ging schrijven.’[217]

Marx kon over personen die hem niet bevielen soms behoorlijk grof zijn. In een brief aan Nanette Philips beschrijft hij een tafelgenote op een diner in Berlijn als volgt: ‘Die Fräulein, die me echt overstelpte met haar welwillendheid, is het lelijkste schepsel dat ik ooit heb gezien, onprettig joodse gelaatstrekken, een scherp uitstekende smalle neus, eindeloos glimlachend en grijnzend, altijd sprekend in politiek proza, voortdurend proberend iets te belangwekkends te zeggen, enthousiasme voorspiegelend en spugend naar haar gehoor in de trance van haar extase.’[218] Een dergelijke toonzetting is diametraal tegengesteld aan die in de brieven aan de Philipsen. Die laten een heel andere Marx zien, buitengewoon aardig, meelevend en zich ruimhartig inlevend in mensen die er wel degelijk heel andere opvattingen op na houden dan hijzelf. Dat maakt het dat een deel van deze brieven ook tot de mooiste behoren die Marx schreef, waar elders wel eens een telegramstijl overheerst. Maar zijn familie vond hém ook aardig, zoals meermalen blijkt. Uitspraken zoals van een ander familielid, Caroline Schmalhausen, die Marx ‘zo’n aardige man’ noemt, leest men herhaaldelijk in deze correspondentie.[219]

Marx’ openheid naar zijn familie geeft ook inzicht in politieke en andere kwesties die hem interesseren. De lange brief van 24 maart 1861 aan Nanette Philips geeft veel informatie over zijn bezoek aan Berlijn waar hij onderdak krijgt bij Ferdinand Lassalle, die probeert de statenloze Marx weer aan een Duits paspoort te helpen. Marx beschrijft Lassalle als een ‘man van buitengewone vrijpostigheid’ die regelrecht naar de ‘Polizeipräsident’ loopt om voor Marx te pleiten, een poging die aanvankelijk succes lijkt te hebben. Ook cultureel valt hier van alles te leren, wanneer Marx het Duitse theater met het Franse en Engelse vergelijkt. En passant laat Marx fraaie tegenstrijdigheden zien, zoals het feit dat Lassalle voor hen een loge reserveert direct naast de koninklijke loge. De staat bij uitstek naast de statenloze!

Met Lion Philips bespreekt Marx in zijn brieven de grote politieke kwesties van zijn tijd. Zo wordt die van Marx aan Philips van 6 mei 1861 grotendeels gevuld met een analyse over de Amerikaanse burgeroorlog.[220] Zowel Marx als Philips kiest zonder meer partij voor de noordelijken. Zij bespreken de kansen van deze staten. Deze brief laat trouwens ook iets meer zien waarom Marx zijn familie zo waardeert. Hij waardeert hen als persoonlijkheid, wat getuigt van een visie op opvoeding en ontwikkeling, passend bij het verlichtingsideaal. Marx: ‘Nooit in mijn leven heb ik een betere familie leren kennen. Al je kinderen zijn zelfstandige karakters en hebben iets aparts, ieder van hen bezit speciale geestelijke eigenschappen en ze onderscheiden zich stuk voor stuk door hun humane ontwikkeling.’[221]

Uit vroeger én recent onderzoek is al zo vaak gebleken dat Karl Marx een bijzonder brede interesse had, voor zijn plezier wiskundesommen oplost, de geschiedenis van de Middeleeuwen induikt en dan weer biologie studeert. Die ruime blik komt op diverse plaatsen in deze correspondentie aan het licht, want elk onderwerp is welkom. Zo schrijft Marx aan Lion Philips over de middeleeuwse filosoof en wiskundige Boëthius en legt hij diens analyse van de Romeinse rekenkunde uit.[222] Daarna een compleet ander onderwerp dat Marx ook wel even wil uitleggen: de verklaring van de duisternis van het heelal.[223] Waarna hij vervolgens moeiteloos op Goethe overgaat. Dit alles toont de rijkdom van deze correspondentie, die door Gielkens boeiend wordt gepresenteerd.

Corresponderen met familie die je vertrouwt, betekent dat het politiek-berekenende even kan worden losgelaten. Marx houdt op medisch advies aan zee vakantie van 14 maart tot ca. 10 april 1866.[224] Hij schrijft ietwat ironisch over zichzelf: ‘Ik ben zelf een soort wandelstok geworden, ik ren de hele dag heen en weer en houd mijn geest in die staat van nietsheid die volgens het boeddhisme het hoogtepunt van menselijke zaligheid is.’ Het is belangrijk ook dit eens te lezen. Maar al te vaak kom je mensen tegen die zeggen dat Marx politiek misschien belangrijk was, maar als persoon ongenietbaar. Dat blijkt, deze correspondentie lezend, heel wat genuanceerder te liggen. Daarin ligt de biografische, cultuurhistorische en politieke betekenis van deze documenten.

_______________
[209] ‘Was ik maar weer in Bommel’, p. 118, brief van Karl Marx aan Lion Philips van 14 april 1864. De genoemde Aardrijkskunde betreft drie delen van A. Winkler Prins, Handboek der Aardrijkskunde, die Marx kreeg van August Philips in 1864. Zie pp. 109-110. Alle noten verwijzen verder naar ‘Was ik maar weer in Bommel’, tenzij anders vermeld.
Het zijn overigens niet alleen Marx’ dochters die in de Nederlandse literatuur en cultuur zijn geïnteresseerd. Marx zelf ook, getuige de brief aan Lion Philips van 20 februari 1864 (pp. 109-111), waarin hij o.m. schrijft ‘iets Fries’’ gezocht te hebben in Amsterdam en daar weliswaar boeken in achtentachtig moderne talen aan te treffen in de boekhandel, maar niets in het Fries. Marx verwijt de Amsterdammers: ‘De negertalen lijken de Amsterdammers nader te zijn dan het Fries, but man always contrives to neglect the things that are the nearest tot him.’
[210] Pag. 129, brief van Lion Philips aan Karl Marx, 5 december 1864.
[211] Zie pp. 70-71.
[212] Zie pp. 24-57.
[213] Zie p. 11.
[214] Zie pp. 42 en 136. Pag. 136 betreft de brief van August Philips aan Karl Marx van 26 januari 1872.
[215] Pag. 136.
[216] Pag. 129, brief van Lion Philips aan Karl Marx, 5 december 1864.
[217] Pag. 47.
[218] Pag. 97-98, brief aan Nanette Philips in Zaltbommel, 24 maart 1861.
[219] Pag. 130. Caroline Schmalhausen aan Karl Marx, 7 juni 1865. Zij was de dochter van Marx’ zuster Sophie en Robert Schmalhausen, die ook in Nederland woonden.
[220] Pag. 101-102.
[221] Pag. 101, brief van Karl Marx aan Lion Philips in Zaltbommel van 6 mei 1861.
[222] Pag. 117, brief van 14 april 1864.
[223] Pag. 118.
[224] Zie Karl Marx, Chronik seines Lebens in Einzeldaten, zusammengesetzt vom Marx-Engels-Lenin-Institut Moskou, (Moskou 1934, reprint) Glashüten im Taunus 1971, p. 250.