Henriette Roland Holst - van der Schalk-archief
Algemene werkstaking en sociaaldemocratie
Hoofdstuk 3
Nu wij in het vorig hoofdstuk de veralgemeende solidariteitsstaking uitvoerig ontleed hebben, kunnen wij omtrent de idee van de revolutionaire, economisch-sociale algemene werkstaking met enige korte beschouwingen volstaan. Deze idee is slechts die van een ontzaglijk veralgemeende staking; een staking die alle arbeiderscategorieën van een land of van meer landen omvat, en niet een speciaal politiek doel nastreeft, maar als het enige revolutionaire middel tot de omverwerping van de kapitalistische maatschappij en tot haar vervanging door het socialisme wordt opgevat. Deze opvatting duikt het eerst op in de dagen van de Internationale.[5] Het congres van 1868 te Brussel sprak in deze het volgende uit:
“Dat het maatschappelijk lichaam niet zou kunnen bestaan, als de voortbrenging gedurende een bepaalde tijd gestaakt werd; dat de voortbrengers dus zouden kunnen volstaan met op te houden met voortbrengen, om de ondernemingen van persoonlijke en despotische regeringen onmogelijk te maken.”
Kort hierna merkte het in Brussel verschijnende blad De Internationale hieromtrent op:
“Als de stakingen zich uitbreiden en snel opeen volgen, naderen zij tot een algemene werkstaking, en een algemene werkstaking kan bij de thans heersende emancipatie-ideeën slechts eindigen in een catastrofe die de maatschappij vernieuwt.”
Met de ontbinding van de Internationale verdween de idee van de algemene werkstaking, wier aanhang zich voornamelijk uit de volgelingen van Bakoenin rekruteerde, voorlopig uit de internationale arbeidersbeweging. Zij vertoonde zich zelden meer in de landen waar de arbeidersmassa, onder de toenemende invloed van de sociaaldemocratie, zich meer en meer wijdden aan het werk van de organisatie en opvoeding op het gebied van politiek en vakvereniging.
Daarentegen kwam deze idee enige tientallen jaren na de ondergang van de Internationale opnieuw in verschillende landen in ere.
Het eerst in de Verenigde Staten van Noord-Amerika, waar de anarchisten van Chicago zich van haar meester maakten. De praktische zin van de Amerikaanse arbeiders verbood hun echter, haar op zichzelf te propageren. Slechts verbonden met de idee van de achturendag, die toen bij de Amerikaanse arbeidersklasse zeer populair was, kon de leuze van de algemene staking weerklank vinden. Haar propaganda droeg ertoe bij, een stakingsbeweging te ontketenen, waarin enige categorieën van arbeiders erin slaagden, een zekere verkorting van de arbeidstijd door te zetten.
Niet lang daarna dook de idee van de algemene werkstaking weer op in Frankrijk en Spanje, landen waar de zwakte van de vakverenigingen zowel als het nationale temperament de arbeiders geneigd maken tot de veralgemeende solidariteitsstaking en waar bovendien een ook thans nog niet overwonnen beslist antiparlementaire gezindheid van een deel van de arbeiders de vakbeweging tot de enige draagster van de proletarische ontvoogdingsstrijd verheft.[6]
Het congres van de Franse vakverenigingen te Bordeaux in 1888 was het eerste, dat zich met de algemene werkstaking bezighield. De daar aangenomen motie brengt het geloof aan de almachtige algemene werkstaking in een klare formule, waarin duidelijk de wijze blijkt waarop haar aanhangers te werk gaan, het afzien van alle feiten en verhoudingen van het werkelijke leven, ten einde een scherp licht te doen vallen op een enkel denkbeeld. De motie maakte het begrijpelijk hoe de ongeschoolde denkwijze van onwetende proletariërs betoverd kan worden door de schijnbare logica van deze verlokkende idee. Zij luidt:
“Overwegende dat de samentrekking van de arbeidsmiddelen en van de kapitalen in de handen van de ondernemers hun een macht geeft, die de kansen van de gedeeltelijke staking in gelijke mate vermindert; dat het kapitaal niets is, als het niet in beweging gebracht wordt door de arbeid; dat dus de arbeidsweigering voor de arbeiders het middel zou uitmaken om met één slag de macht van hun meesters te vernietigen; overwegende dat de gedeeltelijke staking slechts een middel tot propaganda en organisatie zijn kan, verklaart het congres: dat slechts de algemene werkstaking, d.i. de volslagen onderbreking van allen arbeid, de sociale revolutie, in staat zal zijn om de bevrijding van de arbeidersklasse te voltrekken.”
Tal van congressen van de Franse vakverenigingen hebben sinds 1888 deze geloofsbelijdenis van de algemene werkstaking herhaald; zij is voor de Franse vakverenigingswereld een bestendig punt van bespreking. Als de algemene werkstaking in de laatste tijd ook in Frankrijk met de strijd voor de achturendag samengevat wordt, kan men daarin slechts een zekere vooruitgang naar de werkelijkheid begroeten, hoe onmogelijk het natuurlijk ook blijken zal om voor alle arbeiderscategorieën van een land tegelijkertijd dezelfde arbeidstijd door te voeren.
De idee van de algemene werkstaking heeft verbreiding gevonden in Spanje, Italië, Holland, gelijk in alle landen waar socialistisch gevoel zonder sociaaldemocratisch bewustzijn, verlangen naar verlossing uit de hel van het kapitalisme zonder duidelijk inzicht in de economische, politieke en organisatorische voorwaarden tot de omwenteling van de maatschappij van kapitalisme tot socialisme, de geestestoestand van het proletariaat uitmaken. Deze voor de onwetende, naar verlossing hakende proletariër zo meeslepende idee, die hem met één slag, als loon van één enkele krachtsinspanning een betere wereld belooft, is in de laatste jaren het middelpunt geworden van alle onklare, antiparlementaire en anarchistische stromingen en stemmingen in de massa. Voor het anarchisme vormt de prediking van dit idee de enige mogelijkheid om nog enige invloed op de arbeiders te krijgen of te houden, hen van de sociaaldemocratie af te houden en voor zijn eigen doel mee te slepen: de vraag, voor of tegen de revolutionaire, economisch-sociale algemene werkstaking, betekent haast altijd: voor of tegen het anarchisme.
De sociaaldemocratie is zich bewust dat de onverenigbaarheid van de productieverhoudingen met de nog bestaande eigendomsorde de economische grondslag van de sociale omwenteling vormt. Het ineenvallen van de kapitalistische maatschappij voltrekt zich naar economische wetten. De revolutionaire arbeidersklasse kan de bestaande maatschappij slechts omwentelen, als de ontwikkelingsgraad van het productieproces een zekere hoogte bereikt heeft, die haar rijp maakt voor de socialistische productiewijze. Om aan het kapitalisme, wanneer deze rijptegraad bereikt is, een einde te kunnen maken, moet het proletariaat de staatsmacht veroveren en deze omvormen zodat zij voor zijn doel geschikt wordt. Slechts de staatsmacht kan de hefboom zijn om de onteigening van de kapitalistische klassen en het opnieuw organiseren van de productie op de grondslag van de vermaatschappelijking van de productiemiddelen door te voeren. De aard van de moderne productiemiddelen, zomede de vergevorderde bedrijfsconcentratie door grootbedrijf en kartel, maken de staatsnaasting van de belangrijkste bedrijven en het opnieuw organiseren van de belangrijkste productietakken op nationale, in sommige gevallen zelfs op internationale schaal, onvermijdelijk. Als voor de staatsnaasting het meest geschikt komen het eerst in aanmerking de transportmiddelen, de productie van de grondstoffen en halffabricaten, zomede de groothandel. Op ander productiegebied, zo bij de bereiding van arbeidsproducten voor het persoonlijk gebruik en bij de kleinhandel, zullen waarschijnlijk de gemeenten, vakverenigingen en coöperaties een grote rol spelen. Ongetwijfeld echter zal het door de staat genaaste bedrijf in een door het proletariaat beheerste maatschappij de belangrijkste bedrijfsvorm zijn, d.w.z. de bedrijfstakken omvatten die thans reeds tot monopolies geworden zijn en het economisch leven in hoge mate beheersen.[7]
De ontwikkeling van het productieproces tot waar de kapitalistische voortbrengingswijze een ondragelijke belemmering voor de maatschappij wordt, roept echter slechts de mogelijkheid tot de omwenteling in het leven. De mogelijkheid tot werkelijkheid te maken, daartoe zijn mensen nodig: hun wil en hun inspanning, hun inzicht en bekwaamheden, hun geestkracht en bereidwilligheid om te wagen en zich voor een grote zaak op te offeren.
Om het burgerlijk bestuur te kunnen omverwerpen en door een proletarisch te kunnen vervangen, moet het proletariaat zich dus hebben verheven tot onvoorwaardelijke organisatorische, intellectuele én zedelijke meerderheid boven de burgerlijke klassen, moet het beschikken over een mate van energie, offervaardigheid, geestkracht, wetenschap en rijpheid, die het slechts door de dagelijkse praktijk en werkzaamheid in de politieke en vakverenigingsstrijd verwerven kan Ook heeft het tot zijn verheffing dringend hervormingen nodig, die de sociaaldemocratie in de parlementaire strijd de burgerlijke staat tracht te ontworstelen.
Al deze voorwaarden tot de proletarische overwinning worden door de pleitbezorgers van de economisch-sociale algemene werkstaking volkomen voorbijgezien. Zij is voor hen het enig middel tot omverwerping van de klassenheerschappij, haar overwinning zal met één slag een einde maken aan de kapitalistische uitbuiting.
“De dag dat de arbeiders gemeenschappelijk de productie opheffen en het economisch leven tot stilstand brengen, zullen zij hun macht ook beseffen, en in plaats van zich met lapmiddelen te vergenoegen, zal het proletariaat de enig logische slotsom trekken, die het doel van de algemene werkstaking is: de afschaffing van de loonslavernij.”[8]
“De reorganisatie van de door de algemene werkstaking vernietigde maatschappij zal echter niet langs de weg van de staatsnaasting geschieden: het tot heerschappij gekomen proletariaat heeft geen centraal gezag nodig om zijn maatschappelijke orde door te voeren. De arbeiders zullen zich er voor wachten, de komst van de Messias af te wachten, tot deze, in de vorm van oekazen van de ‘openbare macht’, verschijnt. Zij zullen zonder dralen de arbeid zelf in handen nemen. De beroepsgroepen van de vakverenigingen zal de taak toevallen zich de fabrieken en werkplaatsen toe te eigenen, zij zijn het die bij iedere bedrijfstak de hoeveelheid van de productie zullen vaststellen. De arbeidsbeurzen, de knooppunten van het verkeer van de nieuwe sociale organisatie, zullen de bestellingen opnemen en ze aan de betrokken groepen overbrengen. Het vervoer zal door de federatie van de transportarbeiders verzorgd worden.”[9]
Men ziet: voor deze ‘socialisten’ is niet de vermaatschappelijking van de belangrijkste productiemiddelen de historische taak van het proletariaat, het doel van de proletarische klassenstrijd, doch de toe-eigening daarvan door de beroepsgroepen. De oude leus ‘de fabriek aan de arbeiders’ schijnt hun het laatste woord van de economische ontwikkeling. Hun schijnbaar uiterst revolutionaire wil, die zich het proletarisch bestuur niet anders kan voorstellen dan met de lelijke trekken van klassenheerschappij belast, ontpopt zich als feitelijke rest van gildengezindheid.
Maar nog andere, reactionaire consequenties heeft de opvatting dat de productiemiddelen het bezit moeten worden van de beroepsgroepen, in plaats van de ganse maatschappij bij middel van de door het proletariaat veroverde, tot zijn doel gewijzigde staatsmachinerie. De aanhangers van deze opvatting doen afstand zowel van de inbezitneming van de belangrijkste, geconcentreerde productiemiddelen als eerste daad van de proletarische revolutie, als in het algemeen van iedere regeling van de productie.
“Bovenal moet verhoed worden,” heet het in een Franse brochure over de algemene werkstaking, “dat de stakers naar twee of drie punten samenstromen; zij zouden daarbij slechts kunnen verliezen. Ieder moet in zijn stadswijk blijven, en zich daar ter plaatse de voortbrengingsmiddelen toe-eigenen; aanvankelijk de kleine werkplaatsen, de bakkerijen; later de grotere werkplaatsen; eindelijk, maar eerst na de overwinning, de grote industriële bedrijven... De toe-eigening van de voortbrengingsmiddelen zou zich om zo te zeggen van stadswijk tot stadswijk, van straat tot straat, van huis tot huis voltrekken. Dit zou het tot stand komen van een revolutionaire regering, van een dictatuur van het proletariaat onmogelijk maken; geen haard van verzet meer, vrije associatie van elke bakkersgroep in elke bakkerij, van elke smidsgroep in elke smederij, met één woord: vrije productie.”[10]
Men ziet tot welke onzinnigheden de idee van de algemene werkstaking in haar consequenties leidt. Zij maakt de overwinning van het proletariaat niet afhankelijk van de steeds toenemende ontwikkeling van het grootbedrijf, van de concentratie van de voortbrengingsmiddelen, maar integendeel van hun versnippering, van het overwicht van de klein- en dwergbedrijven. Hoe talrijker deze zijn, des te beter zijn de kansen op ‘geleidelijke’ onteigening. Dit grote aantal onafhankelijk van elkaar producerende kleinbedrijven maakt echter elke verstandige regeling van de productie onmogelijk: het socialisme verliest zijn grondslag in de economische voorwaarden van de moderne maatschappij; het wordt tot een droombeeld, een hersenschim.
De revolutionair economische idee van de algemene werkstaking miskent niet alleen de economische en politieke, maar ook de organisatorische voorwaarden der proletarische revolutie. Wel trachten haar voorstanders het solidariteitsgevoel en het revolutionaire bewustzijn van de arbeiders te wekken, maar zij zien niet in, dat opvoeding en organisatie van de massa de onvermijdelijke voorwaarden zijn tot een maatschappijvorm die op de vrijwillige aaneensluiting van de voortbrengers berust. Tot opvoeding en organisatie van de gehele arbeidersklasse is echter de politiek-parlementaire strijd onontbeerlijk.
Onder de lofredenaars van de revolutionair-economische algemene werkstaking verwachten velen niet van het bewustzijn van de massa, doch van de “uitstralende en scheppende kracht van de minderheid” de zegepraal van de revolutie.[11] De massa zal zich door het ‘scheppend’ initiatief van de minderheid wel laten meeslepen en haar leiding volgen. Of ook, zij zal zich leiden laten door enige op de voorgrond tredende persoonlijkheden, “energieke mannen, die op het verloop van de gebeurtenissen een groeten persoonlijke invloed zullen kunnen uitoefenen.”[12] Zo blijkt de idee van de algemene werkstaking een soort economisch blanquisme; evenals het socialisme van deze revolutionairen door hun oplossing van het vraagstuk van de toe-eigening van de productiemiddelen, vliegt hun democratie het venster uit door hun verering voor de minderheid en voor de persoonlijkheid.
Het is niet met cijfers te bewijzen, dat de illusie van de algemene werkstaking de normale ontwikkeling van de vakbeweging teruggehouden heeft. Maar het valt wel niet te betwijfelen, dat de geest waarmee zij de vakverenigingen vervult, deze in hun belangrijkste taak — de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de arbeiders in het kapitalistisch heden beslist belemmert. Als de voorbereiding van de algemene werkstaking de enige taak van het in vakverenigingen georganiseerde proletariaat wordt, moet de actie van de vakverenigingen erop gericht zijn, aan iedere staking een zo algemeen mogelijk karakter te geven, haar tot een voorgevecht van de laatste, beslissende slag tussen kapitaal en arbeid te maken. Het stelsel van de veralgemeende solidariteitsstaking vloeit dus even logisch voort uit de algemene werkstaking illusies, als de geregelde toepassing van de eerste tot de idee van de laatste leidt. Hoe aanmerkelijke nadelen de als geregelde vakverenigingspraktijk toegepaste solidariteitsstaking voor de ontwikkeling van de vakverenigingen meebrengt, hebben wij reeds vroeger uiteengezet.
De idee van de algemene werkstaking is echter vooral verderfelijk voor de vakverenigingspraktijk, wijl zij geen waarde hechten kan aan het winnen van de massa voor de organisatie en aan het dagelijkse kleine werk. Als een minderheid de draagster van de revolutie zijn kan, waartoe dan het moeilijke, onafgebroken werk van organisatie en opvoeding van de massa? Als het heil zonder langdurige scholing en oefening, enkel door een geweldige uitbarsting van verzet bereikbaar is, waartoe dan zich te kwellen met het dagelijkse kleine werk?
De methoden van de politieke strijd echter boezemen slechts verachting en weerzin in aan de aanhangers van de algemene werkstaking. De politieke organisatie van het proletariaat zowel als zijn vertegenwoordiging in het parlement schijnt hun volkomen nutteloos, ja gevaarlijk, aangezien de parlementaire strijd het proletariaat zou vervreemden van het economische gevechtsterrein en het zou beroven van het vertrouwen op eigen kracht.
Men kan zeggen, dat de idee van de revolutionair-economische werkstaking een dergelijke invloed op de geestestoestand van de arbeidersmassa’s heeft als de lectuur van sensatieromans op de jeugd. Zij maakt hen overspannen, verblindt hen voor de werkelijkheid van de maatschappelijke ontwikkeling, vernietigt elke gezonde belangstelling voor het dagelijkse leven en de dagelijkse arbeid, weerhoudt hen van de opgewekte strijd van het ogenblik en concentreert hun aandacht op de verwachting van het toekomstig heil, zo zij al niet de kracht van het proletariaat in onvoldoend georganiseerde en slecht geleide, van tevoren tot mislukking gedoemde strijdpogingen verspilt. De vakbeweging in de ban van de algemene-werkstakings-illusie heeft slechts de keuze tussen koortsachtig er-op-los-staken en werkloos wachten op de toekomst, waarbij het verlangen zich slechts in opgewonden woorden kan uiten.
Het vervreemden van de arbeidersmassa van de politieke actie en van het politieke gevechtsterrein heeft zijnerzijds weer een nadelige invloed op de sociaaldemocratie: het brengt het gevaar mee dat hetzij de partijbeweging iets sekteachtigs krijgt, hetzij kleinburgerlijke neigingen in haar gekomen, en stuwt haar op de weg van het eenzijdig parlementarisme. Algemene werkstaking illusionisme en parlementair illusionisme werkt elkaar in de hand en versterken elkaar wederkerig.
Zo houdt de idee van de revolutionair-economische algemene werkstaking, al zal zij ook nimmer in vervulling gaan, het proletariaat terug van de strijd, van zijn organisatie als klasse en van het dagelijkse werk dat zijn krachten sterkt en het tijdstip van de proletarische revolutie verhaast.
Haar aanhangers zullen betogen, dat hun propaganda van solidariteit en verzet de revolutionaire energie in het proletariaat aanvuurt. Dit kan toegegeven worden; de revolutionaire gezindheid en de solidariteit van het proletariaat ontspruiten echter aan het bewustzijn van zijn toestand en van zijn historische taak; zij kunnen gewekt en tot het uiterste opgevoerd worden, zonder dat het noodzakelijk is zijn toevlucht te nemen tot gevaarlijke dromen.
_______________
[5] Het bepleiten door enige leiders van de chartistenbeweging van een algemene staking gedurende een maand behoort in dit verband niet thuis, daar zij de staking beschouwden als middel tot doorvoering van enige politieke hervormingen, niet echter tot de omverwerping van het kapitalisme, zoals de chartistenbeweging in het algemeen geen socialistisch karakter had. Zie verder hoofdstuk V.
[6] Hoezeer de idee van de algemene werkstaking met de zwakte van de vakbeweging samenhangt, bewijst ook de rede van afgevaardigde Briand ten gunste van deze idee op de partijdag van de Franse socialistische organisaties (december 1899), waarin “de machteloosheid waartoe de partiële staking haast altijd veroordeeld is,” uitdrukkelijk genoemd wordt als de grond van de geestdrift voor de idee van de algemene werkstaking in de Franse vakverenigingswereld. (Enquête van de Mouvement socialiste, bl. 206.)
[7] Zie K. Kautsky, Am Tage nach van de Revolution, blz. 9-10. (Holl. uitgave blz. 10-11.)
[8] La grève générale, Comité de propagande de la grève générale. Blz. 8.
[9] Grève générale réformiste et grève générale révolutionaire. Paris. Imprimerie économique, 1902, blz. 11.
[10] H. Girard et P. Pelloutier, Qu’est ce que la grève générale? Blz. 9-10.
[11] Grève gén. réf. et grève gén. rév. Bl. 18.
[12] Op weg naar een nieuwe maatschappij, door Christiaan Cornelissen. Bl. 117.