Bron: brochure van de Internationale Kommunistenbond
Transcriptie: Wim Seegers
Deze versie: spelling aangepast
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
In deze brochure is de letterlijke tekst weergegeven van de lezing die Ernest Mandel op 8 oktober 1974 in Nijmegen heeft gehouden. Deze lezing was georganiseerd door de Internationale Kommunistenbond, Nederlandse afdeling van de Vierde Internationale (voorheen KBPL).
1a) Inleiding
1b) Voorwaarden voor een socialistische revolutie
1c) De revolutionaire voorhoedepartij
1d) De strategie van de overgangseisen
1e) De studentenbeweging
1f) De Internationale
2a) Het probleem van de proletarische democratie
2b) China
2c) Nogmaals het wezen van de arbeidersdemocratie
2d) Het stalinisme
2e) Het begrip ‘bewustzijn’
Kameraden, beste vrienden, voordat we het probleem van de strategie en de organisatie van de strijd voor het socialisme kunnen benaderen moeten we eerst bepalen wat socialisme is. En vandaag, in de Westerse wereld, in West-Europa, is dat bijzonder noodzakelijk vermits ten gevolge van de verschillende verwordingsprocessen van de klassieke arbeidersbeweging, wat betreft haar reformistische zowel als haar stalinistische vleugel, er geweldige verwarring bestaat over dat simpele begrip socialisme, waarover vijftig jaar geleden onder de georganiseerde arbeiders, de klassenbewuste arbeiders en marxisten in het algemeen, nauwelijks verwarring heerste.
Socialisme is verbonden met lotsverbetering van de arbeidende klasse. Die lotsverbetering is er gekomen door de strijd van de werkende klasse binnen het raam van het kapitalisme: de achturendag, de verhoging van de lonen, de sociale wetgeving, de maatschappelijke zekerheid, het betaald verlof, de werklozensteun, de ouderdomspensioenen. Dat zijn allemaal zaken die goed zijn. Dat zijn allemaal hervormingen waar geen enkel marxist tegenstander van kan zijn. Er zijn enkele overtuigde anarchisten die daar nog altijd tegen ageren maar zij zijn een kleine en onbeduidende minderheid. Maar al die hervormingen, dat is nog geen socialisme. En ge kunt die hervormingen nog honderd jaar voortvoeren – het wordt trouwens moeilijker en moeilijker om ze zelfs vijf jaar voort te zetten – en ge krijgt nog altijd geen socialistische maatschappij. Socialisme is ook niet nationalisatie of gemeenschapseigendom van de productiemiddelen. Dat is een voorwaarde voor een socialistische maatschappij maar het is niet voldoende om een socialistische samenleving te krijgen. Het beste wat ge daarbij kunt krijgen is een overgangsfase tussen kapitalisme en socialisme, zoals we die vandaag in alle zich socialistisch noemende landen hebben maar dat is geen socialistische maatschappij zoals Marx en Lenin die hebben beschreven en zoals de klassieke arbeidersbeweging ze als doel met zich heeft meegedragen.
Een socialistische maatschappij is een klasseloze maatschappij van geassocieerde producenten. En die bestaat vandaag nergens ter wereld en in die zin kunnen we zeggen dat er nergens ter wereld een socialistische, een voltooide, volgroeide, socialistische maatschappij bestaat. En één van de grootste domheden en misdaden van Stalin is dat hij het etiket ‘socialistisch’ plakte op de bestaande toestanden in de Sovjet-Unie. Toestanden die het product, het resultaat, zijn van een hele reeks historische processen, onder andere van de achterlijkheid van het oude Rusland en de moeilijkheid om in dergelijke omstandigheden, sociaaleconomische omstandigheden, een klasseloze maatschappij op te bouwen. Gevolg van die fout, van die misdaad, is dat vandaag voor miljoenen mensen in de wereld er zoiets bestaan als socialistische concentratiekampen, socialistische geheime politie, socialistische privileges voor bevoorrechte politici en bestuurders van administratieve instellingen, economische instellingen, bedrijven in de Sovjet-Unie, socialistische winst en wanneer we aan Joegoslavië denken, socialistische werkloosheid. Dit is natuurlijk een onding, dit bestaat allemaal niet, dit is allemaal niet socialistisch. Dat zijn allemaal producten, in het beste geval van een overgangsperiode tussen kapitalisme en socialisme en in het ergste geval producten van de invloeden van het kapitalisme op die overgangsperiode.
Socialisme is een klasseloze maatschappij van geassocieerde producenten en dat betekent drie dingen. Dat zijn drie centrale programpunten van de revolutionaire marxisten van vandaag, van de Vierde Internationale van vandaag, die ons sterk afscheiden van alle andere stromingen van de arbeidersbeweging en die bewijzen dat die afscheiding diepe historische wortels heeft, dat zij geen toevalligheid is, dat zij niet het gevolg is van twisten of vetes van kleine sekten maar diepe historische, sociaaleconomische wortels heeft en een zeer grote invloed zullen hebben op de wijze waarop de wereld zal evolueren, zal veranderen in de komende jaren en tientallen jaren.
Een klasseloze maatschappij van geassocieerde producenten dat is in de eerste plaats echt zelfbeheer van de bedrijven; de bedrijven in handen van de arbeiders, van de loonafhankelijken, zoals we dat vandaag in het kapitalisme noemen; bedrijven in handen van de producenten in die bedrijven. Dat betekent zelfbeheer op elk vlak waar dat efficiënt is, effectief kan worden uitgewerkt en uitgeoefend, het is te zeggen, niet alleen op het bedrijfsvlak maar ook op het vlak van gemeente en gewest, van de bedrijfstak, van het land, enzovoorts, en zo vlug mogelijk op internationaal vlak. Arbeiderszelfbeheer alleen op het vlak van de bedrijven, zoals dat in zekere mate in Joegoslavië sedert vierentwintig jaar bestaat, is geen echt zelfbeheer omdat een hele reeks van beslissingen ten gevolge van de centraliserende tendens van de moderne productiekrachten, van de moderne techniek en wetenschap, niet op het bedrijfsvlak kunnen worden genomen en wanneer ge de arbeiders wijs maakt dat zij dat toch kunnen dan bedriegt ge hen want dan worden de besluiten die zij op bedrijfsvlak nemen onmiddellijk opgeheven door wat er in de hele economie gebeurt, ofwel door marktwetten, ofwel door bureaucratische interventies van gecentraliseerde krachten. Daarom zeggen wij: voor ons is het eerste belangrijke kenmerk van een socialistische maatschappij, alle economische macht aan arbeidersraden. Arbeidersraden, niet afzonderlijk en met elkaar concurrerend per bedrijf maar gefedereerd en democratisch gecentraliseerd in lokale, gewestelijke, bedrijfstaks-, nationale en internationale congressen.
Tweede punt van bepaling van een socialistische gemeenschap: socialisme is onmogelijk zonder een afsterven van de markteconomie, van de koopwarenproductie. Ge kunt geen ‘socialistische markteconomie’ hebben. Onder een ‘socialistische markteconomie’ is de vervreemding van de massa van de producenten een feit; blijft het product de producent beheersen; blijft de werkverdeling de producent beheersen; blijft de dwang tot concurrentie, tot rationalisatie, tot versnelling van het arbeidsritme; blijven een hele reeks van uitvloeisels van de kapitalistische concurrentie verder doorwerken. Daarom zeggen wij: socialisme betekent in de eerste plaats, samen met arbeiderszelfbeheer, ook een radicale verkorting, een radicale beperking van de invloedssfeer van de markt- en wareneconomie in de gemeenschap. Het betekent het radicaal invoeren van het beginsel van de behoeftedekking in een hele rij van gebieden van het maatschappelijk leven. Niet alleen wat diensten betreft (daarover is tegenwoordig iedereen het wel eens: gezondheidszorg, opvoeding, onderwijs, kunst en wetenschappen en waarschijnlijk ook huisvesting en andere openbare diensten zoals verkeer) maar ook wat goederen betreft, vooral de elementaire behoeften dekkende goederen, basisvoedsel, basiskleding, enzovoorts. Wij zijn ervan overtuigd dat zonder die radicale veranderingen van het criterium van verdeling van gebruiksgoederen elke poging tot zogenaamde socialistische of communistische opvoeding, elke poging om een nieuwe socialistische mens op te voeden, tot mislukken gedoemd is, zoals zij in de meeste, zo niet alle, huidige zich socialistisch noemende landen, tot mislukken gedoemd is. Want zolang de verdeling van de gebruiksgoederen zich verder baseert op de individuele prestatie respectievelijk op individueel inkomen, zolang zult gij het fundamenteel egoïsme, fundamentele hebzucht, de neiging tot verrijking van mensen niet kunnen terugdringen. Het is pas wanneer de sociaaleconomische werkelijkheid aantoont dat dat niet nodig is om in uw elementaire behoeften te voorzien, dat de terugdringing van die motivering mogelijk wordt, realistisch wordt, en verwezenlijkt kan worden onder bepaalde subjectieve omstandigheden, waar ik nu niet verder over wil uitweiden.
Het derde hoofdkenmerk van het socialisme dat wij willen is politieke heerschappij van de werkende klasse, rechtstreekse politieke heerschappij van de werkende klasse. Dat is dus dictatuur van het proletariaat wat voor ons gelijk staat aan radendemocratie met het uitoefenen van de macht door de massa van de arbeiders en bedienden, van de loontrekkenden zelf in hun democratisch gekozen raden. Dat betekent dus een meerpartijenstelsel. Dat betekent een volledige politieke democratie, het openstellen en tot beschikking stellen voor alle werkende burgers van alle massamedia, pers, radio en televisie. Dat betekent onverbiddelijke openbare controle van het politieke gezag. Dat betekent radencongressen die in volledige openbaarheid zetelen, waarmee via televisie alle groepen van werkende burgers verbonden kunnen zijn, die hen kunnen beluisteren, die hen kunnen bekritiseren en kunnen onderbreken, die hun afgevaardigden daar kunnen terugroepen wanneer zij hun belangen niet werkelijk verdedigen, die dus de volste democratische rechten bezitten.
Wij zijn overtuigd van de noodzakelijkheid van een revolutionaire voorhoedepartij maar wij zijn er ook van overtuigd dat de functie van die revolutionaire voorhoedepartij er enkel in bestaat de meerderheid van de arbeiders op te voeden en te winnen voor haar politieke strategie en haar politieke visie maar niet in de plaats van de massa van de arbeiders te regeren: de macht moet in de handen van de raden liggen, van de vrij, democratisch gekozen raden en niet in de handen van de partij. Er moet een strenge scheiding komen tussen partij en staat, arbeidersstaat, dictatuur van het proletariaat; des te meer tussen partijapparaat (voor zover dat blijft bestaan) en staatsapparaat (voor zover dat blijft bestaan). Wanneer ge die strenge scheiding niet hebt dan riskeert ge een hele reeks van verschijnselen te reproduceren die wij in de verwording van de Russische revolutie hebben beleefd. Het is onmogelijk vandaag, na de ervaring van de Russische revolutie en haar verwording, verder vast te houden aan het dogma van het politieke monopolie van een enkele partij, van een politiek éénpartijstelsel, wat nooit, noch door Marx, noch door Lenin, voorop werd gesteld; een stelsel dat een zuiver product is van het stalinisme. Wij zeggen: zolang de arbeiders niet het recht hebben meerdere politieke partijen op te richten, zolang zult gij geen politieke democratie hebben, ook niet binnen de éne zogenaamde revolutionaire partij. Dan wordt elke vorm van kritiek gewurgd, dan krijgt ge de grootst mogelijke uitbreiding van bureaucratische willekeur, van vervreemding, óók na de overwinning van de socialistische revolutie. Dan dreigen de arbeiders de uitoefening van de politieke macht te verliezen.
Het is niet nodig dat ik verder over die punten uitweid. Ik volsta met die drie fundamenten nog eens op te tellen: 1) veralgemeend arbeiderszelfbeheer in alle gesocialiseerde bedrijven; 2) radicale vermindering van de markteconomie en koopwarenproductie; 3) rechtstreekse uitoefening van de macht door de democratisch gekozen raden, met een meerpartijenstelsel en met volledige politieke democratische vrijheden, inclusief het stakingsrecht voor de massa van de werkende klasse.
Dit volstaat om duidelijk te maken in hoeverre het revolutionair marxisme van de Vierde Internationale vandaag een zelfstandige stroming is. Ik geloof, ik ben ervan overtuigd, de enige voortzetter van de traditie van het oude klassieke marxisme en het leninisme (daarover kan men discussiëren) maar in elk geval een zelfstandige stroming die met fundamenteel programmatische punten verschilt van de reformistische sociaaldemocratie langs de ene kant en van de verschillende varianten van het stalinisme langs de andere kant die allen het afwijzen van die fundamentele punten, die ik onderstreept heb, gemeenschappelijk hebben.
Om maar een afsluitend voorbeeld te geven: we hebben sedert zo’n tien jaar de ervaring van de zogenaamde Chinese ‘culturele revolutie’. In zekere zin betekent zij een stap vooruit. Zij betekent het inzicht, zelfs onder de in het stalinistisch milieu opgevoede leiders van de Chinese communistische partij, in de eerste plaats Mao Zedong zelf, het begrip van het gevaar van een bureaucratie, van een verwording van de arbeidersmacht, wat in het verleden uitsluitend of bijna uitsluitend door Trotski en de trotskisten naar voren is gebracht. Maar hoe reageren de maoïstische kameraden op dat gevaar? Ze reageren zonder te erkennen dat de geïnstitutionaliseerde arbeidersmacht (in het geval van China macht van arbeiders en arme boeren) de onvermijdelijke voorwaarde is voor het effectief bevechten van dat gevaar. Het gevolg daarvan is dat, ondanks de reusachtige krachtsinspanning, ondanks de reusachtige massamobilisatie, ondanks de reusachtige poging om tientallen miljoenen mensen op te voeden, we vandaag de balans op kunnen maken – ze staat op alle muren van China opgeplakt in de nieuwe reeks van muurkranten die men dit jaar is beginnen te plakken – dat die bureaucratische verwording van de ambtenaren, dat de materiële voorrechten van die ambtenaren, de materiële privileges van een bureaucratische groep, vandaag evenzo aanwezig is als tien jaar geleden. Dat dus die hele strijd van de Rode Gardisten en die revolutionaire rebellen fundamenteel niets heeft veranderd aan de verschijnselen van bureaucratische verwording die Mao en zijn vrienden ongetwijfeld eerlijk en objectief hebben willen bevechten. Zonder een geïnstitutionaliseerde arbeiders- en boerenmacht, zonder de macht in handen van vrij gekozen raden, zonder publieke kritiek en publieke controle bij het bestaan van een politiek machtsmonopolie in handen van een zeer kleine groep van mensen kan een bureaucratische verwording niet worden vermeden. Dat is de ervaring van de Chinese revolutie na de Russische revolutie en de ervaring die Trotski en de Vierde Internationale op algemene wijze hebben omschreven.
Wanneer wij tezelfdertijd vaststellen dat zonder zulk een radicale socialistische verandering van de maatschappij de grondeuvels van de huidige wereld niet kunnen worden uitgeschakeld en het gevaar van reusachtige catastrofes, niet alleen een atoomwereldoorlog, niet alleen de teloorgang van het natuurlijk levensmilieu en van de natuurlijke rijkdom van de mensheid en de Aarde maar ook een steeds grotere destructieve werking van de economie, een steeds grotere vernietigende werking van de techniek, niet kunnen worden tegengegaan, wanneer wij dat allemaal vaststellen dan komen we tot de tweede vraag: hoe kunnen wij zulk een socialistische omvorming van de maatschappij bewerkstelligen? Wat is daarvoor nodig en wat zijn de hinderpalen op die weg?
Ge kunt geen maatschappij van geassocieerde producenten invoeren zonder dat die geassocieerde producenten de nodige technische, sociale, economische en culturele voorwaarden vervullen om het bedrijf, het bedrijfsleven en de leiding van het bedrijfsleven in handen te kunnen nemen. In die zin blijft de oude, de oudste, ik zou bijna zeggen de vulgairste, marxistische stelling altijd nog waarheid: het is het kapitalisme zelf dat de voorwaarden voor die socialistische verandering moet scheppen. Enkel en alleen wanneer het kapitalisme een zeer grote nijverheid heeft opgericht, de landen die het beheerst heeft doorgeïndustrialiseerd, de arbeidersklasse tot meerderheid van de bevolking heeft gemaakt, aan de arbeidersklasse een veel hoger cultureel-technisch niveau heeft gegeven dan dat van het midden van de negentiende eeuw, pas dan zijn de materiële en maatschappelijke voorwaarden voor een socialistische maatschappij aanwezig. En is dit vandaag een feit? Dat kunnen we natuurlijk zonder de minste schroom, zonder de minste reserve met ja beantwoorden: vandaag vormt de arbeidersklasse in de meeste Westerse landen tussen de tachtig en de negentig procent van de actieve bevolking – in Groot-Brittannië, het wereldrecord, reeds meer dan negentig procent – vandaag is de industrialisatie tot in de verste hoeken van de wereld doorgedrongen, vandaag gaan de meeste arbeiders tot vijftien, zestien, zelfs zeventien, achttien jaar naar school, vandaag is dat technisch-cultureel niveau onvergelijkelijk veel hoger dan dat van veertig jaar geleden, om maar niet te spreken van honderd jaar terug en tonen concrete voorbeelden van arbeidersstrijd, van fabrieksbezetting, van overname van de productie door de fabrieksbezetters, in de praktijk aan dat die mogelijkheid tot arbeiderszelfbeheer bestaat.
In die zin zou ik ook het voorbeeld van Joegoslavië willen aanhalen. Ik heb veel negatieve zaken reeds gezegd over Joegoslavië maar een praktisch, concreet feit mogen we nooit vergeten: het sterkste argument dat we in het Westen hebben gekend tegen het socialisme, sinds vele generaties en nog kennen vandaag onder brede massa’s: de arbeiders willen noch kunnen de bedrijven beheren. Dat argument is in de praktijk weerlegd. Sinds 24 jaar beheren de arbeiders in Joegoslavië de bedrijven en men kan niet zeggen dat zij het slechter doen noch dan de kapitalisten in het Westen noch dan de bureaucraten in het Oosten. Sommige voorbeelden van arbeiderszelfbeheer zijn geweldige successen, economisch en technisch, andere hebben een meer middelmatig resultaat. Over de manier waarop dat systeem met de zogenaamde socialistische markteconomie is verbonden, met zeer negatieve uitwerkingen voor de werkende klasse, wil ik hier niet verder spreken. Maar dat centrale argument van: de arbeiders kunnen noch willen de bedrijven zelf beheren is door de ervaring van Joegoslavië in verregaande mate weerlegd. En wat voor een betrekkelijk achtergebleven land als Joegoslavië waar is, is natuurlijk tien keren meer waar voor de landen van West-Europa. Wanneer de Joegoslavische arbeiders in staat bleken te zijn om hun bedrijven te beheren dan zullen de arbeiders van West-Europa dat met veel, veel minder moeilijkheden kunnen doen dan in Joegoslavië.
De moeilijkheid is dus niet de maatschappelijke factor, die afwezig is, voor de omvorming van de maatschappij en de moeilijkheid bestaat ook niet hierin dat de materiële rijkdom in het Westen te gering is, zoals hij ongetwijfeld te gering was in het Rusland van 1917, om van China van 1949 al niet te spreken, om op korte termijn over te gaan naar een volgroeide socialistische maatschappij. Westerse landen lijden tegenwoordig niet aan te weinig maar aan te veel materiële productie. De moeilijkheid ligt ’m ook niet hierin dat kapitalisme alles verwezenlijkt en zo prachtig en gesmeerd loopt dat niemand meer aan een verandering van de maatschappij wil denken. Dat was een argument dat men vijftien jaar geleden kon gebruiken. Vandaag zingen diegenen die met dat argument hebben staan leuren een toontje lager. Vandaag weten we allemaal dat het kapitalisme er niet in is geslaagd zijn inwendige tegenstellingen te overwinnen, dat er scherpere en scherpere recessies komen, dat er meer en meer werkeloosheid komt (waarschijnlijk tot vijftien miljoen werklozen in de Westerse landen deze winter). Vandaag weten we allemaal dat het aantal economische moeilijkheden groter en groter wordt voor het kapitalisme, dat de economische groei lager en lager wordt, dat de levensstandaard niet alleen niet meer zo vlug zal groeien maar dat hij bedreigd wordt, dat zelfs fundamentele democratische rechten, zoals het stakingsrecht en de vrijheid om over lonen vrij te kunnen onderhandelen, in meer en meer Westerse landen eveneens bedreigd worden. Kortom, de redenen om dat systeem door een beter systeem te vervangen ontbreken niet en wanneer wij verder willen kijken dan de grenzen van alleen maar de rijkste Westerse landen, naar de zogenaamde Derde Wereld, waar miljoenen mensen van de honger aan het sterven zijn, terwijl men in de Westerse landen een zogenaamde overproductie kent, terwijl in Amerika alleen al twintig procent van het productieapparaat stil ligt, omdat er een recessie is, omdat er teveel wordt geproduceerd, dan ontbreken inderdaad niet de redenen om dit stelsel door een beter te vervangen.
Men zou zich de vraag kunnen stellen: komt er misschien geen socialistische omwenteling omdat diegenen die dat zouden kunnen verwezenlijken, dat wil zeggen de massa van de loontrekkenden, de massa van de werkende klasse, nooit werkelijk actief, nooit werkelijk strijdvaardig zal worden tegen dit stelsel? Wanneer we de geschiedenis van West-Europa in de jongste 55 jaar bekijken, sinds de Eerste Wereldoorlog, dan zullen we vaststellen, dat periodiek, in de meeste, zo niet alle Westerse landen, grote uitbarstingen van arbeidersstrijd hebben plaatsgevonden. Grote massastakingen, algemene werkstakingen, ook met fabrieksbezettingen, zoniet uitgesproken arbeidersopstanden, waarin miljoenen mensen op zeer duidelijke wijze tot uiting brachten dat zij meer dan alleen loonsverhogingen of kortere werkduur, meer dan alleen maar hoger comfort en meer gebruik willen, dat zij het bestaande systeem fundamenteel contesteerden.
Om het jongste voorbeeld aan te halen: niemand kan de geweldige uitbarsting van mei 1968 in Frankrijk, de algemene werkstaking van tien miljoen mensen, met fabrieksbezettingen, de grootste arbeidersstrijd die wij tot nu toe in een Westers land hebben gekend, niemand kan dat interpreteren als zijnde een zuivere loonstrijd, alleen maar een strijd om tien, acht of twaalf procent meer loon. Al wat die strijd omringde, al zijn verschijnselen, al zijn manifestaties, al zijn organisatievormen, zijn ontwikkeling, zijn dynamiek, de manier waarop hij gezien werd, zowel door de burgerij als door de werkende klasse zelf, toonde duidelijk aan dat het hier ging om een fundamentele contestatie van de bestaande maatschappij.
Wanneer wij dat nu allemaal optellen: we zien een maatschappij die ziek is, zij heeft de nodige materiële voorwaarden geschapen om door een andere, een betere, te worden vervangen, zij heeft een maatschappelijke klasse in het leven geroepen, die sterk genoeg is, die opgevoed genoeg is, om de leiding van de maatschappij op zich te kunnen nemen en die klasse komt ook periodiek, van tijd tot tijd, in opstand tegen die maatschappij en schijnt dus instinctief te tonen dat zij die maatschappij wil veranderen, wil vervangen, wanneer we dat dus allemaal optellen dan blijkt, dat de werkelijke puzzel, de werkelijke paradox, het werkelijke mysterie niet is: is het mogelijk om het kapitalisme te vervangen maar hoe komt het dat het kapitalisme niet al sinds lang vervangen is? Mijn antwoord daarop draait rond de specifieke natuur van de socialistische revolutie.
De socialistische revolutie is de eerste maatschappelijke revolutie in de geschiedenis van de mensheid die alleen op bewuste wijze kan worden doorgevoerd, waarvoor het niet volstaat, zoals in alle revoluties van het verleden, dat de mensen tegen iets waren en tegen iets in opstand kwamen maar die vereist dat de mensen ook moeten weten wat ze in plaats van die toestanden, die zij willen vervangen, concreet, precies, zouden willen stellen. Hier is de tot nu toe grootste zwakheid van al die objectief revolutionaire, objectief antikapitalistische massabewegingen, werkstakingen, algemene stakingen van het verleden. Wij hebben steeds een arbeidersklasse die instinctief voelt wat ze niet wil maar we hebben ook een arbeidersklasse die geen precies beeld heeft over datgene wat ze precies wel wil, geen precies beeld heeft over de beslissende stap die gedaan moet worden om de kapitalistische maatschappij door een socialistische te vervangen.
Hoe kunnen we dat verklaren, dat gebrek aan bewustzijn, aan klassenbewustzijn, van de werkende klasse? Op zichzelf gezien is dat niet moeilijk te verklaren, het tegenovergestelde zou veel raadselachtiger zijn. We weten dat de heersende ideologie de ideologie van de heersende klasse is en in die zin is de heersende ideologie van de kapitalistische maatschappij de burgerlijke ideologie en is het absoluut onvermijdelijk dat de meerderheid van de bevolking in een kapitalistische samenleving onder invloed staat van die burgerlijke of kleinburgerlijke ideologie in het dagelijks leven. Moest dat niet het geval zijn dan zou die maatschappij natuurlijk reeds lang zijn vervangen. Wat wij moeten begrijpen is dat die heerschappij van de burgerlijke ideologie, van burgerlijke waarden en ideeën, mythen en voorstellingen, honderden en duizenden die we zouden kunnen optellen, zoals: er zijn altijd rijken en armen geweest en ze zullen er ook altijd zijn; er zijn altijd mensen geweest die boven staan en die beneden staan en wanneer ge revolutie maakt zult ge enkel hen die boven zitten vervangen door anderen maar dat zal toch altijd zeggen de arbeiders willen en kunnen geen bedrijven beheren; de arbeiders zijn arbeiders omdat ze dom zijn want diegenen die verstandig zijn houden op arbeiders te zijn; enzovoorts, enzovoorts. Honderden en honderden van die mythen die ge in het dagelijks leven overal hoort, in de tram, in het bureau, op de werkplaats, zelfs onder de arbeiders zelf zolang ze onder invloed staan van die burgerlijke waarden. We moeten begrijpen dat het niet raadselachtig is dat het zo is.
De vraag die we ons moeten stellen is de vraag: hoe is het mogelijk een steeds groter aantal loon- en weddetrekkenden van die heerschappij van de burgerlijke ideologie te bevrijden? Wat is daarvoor noodzakelijk, voor zo’n zelfopvoeding van de werkende klasse? Wel, ik zal iets vooropstellen wat sommige, laat ik zeggen, antileninistische of spontaneïstische kameraden niet graag horen maar wat voor mij praktisch een vanzelfsprekend axioma is. Ik zou zeggen: onder normale omstandigheden, onder een normaal functionerend kapitalistisch systeem kan alleen maar een minderheid van klassenbewuste arbeiders revolutionair en antikapitalistisch zijn. Ik zeg dat is een axioma; nee dat is geen axioma, dat is een tautologie, want wanneer de meerderheid van de arbeiders revolutionair is dan hebt ge natuurlijk geen normaal functionerend kapitalistisch systeem. De meerderheid van de arbeiders duldt het normaal functioneren van het kapitalisme juist omdat zij niet in de dagelijkse strijd, in het dagelijks leven, absoluut bewust revolutionair is. Zij kan verschillende tussenstadia van bewustzijn hebben, ze kan half antikapitalistisch zijn, zij kan instinctief antikapitalistisch voelen, zonder alles juist te begrijpen en te doorschouwen wat er achter dat systeem steekt. Maar zij kan geen volgroeid antikapitalistisch bewustzijn hebben.
Maar daarin zit nu de mogelijkheid van een socialistische revolutie: op bepaalde uitzonderlijke ogenblikken waarop de revolutionaire klassenstrijd naar zijn hoogtepunt toesnelt, waarop de zelfstandige activiteit, de zelfbeweging en de zelforganisatie van de werkende klasse haar hoogste ontplooiing kent, op die ogenblikken, dan zijn miljoenen en miljoenen arbeiders potentieel revolutionair en in elk geval tot revolutionaire daden in staat. Het probleem herleidt zich dus tot twee centrale vragen: ten eerste hoe kan men verzekeren dat ook in tijden dat de meerderheid van de arbeiders niet revolutionair denken en voelen het revolutionair klassenbewustzijn niet wordt bedolven onder die geweldige hoop burgerlijke ideeën, vooroordelen, waarden, mythen, enzovoorts en ten tweede, hoe kan men verzekeren dat dat revolutionair klassenbewustzijn zich opnieuw verenigt met de meerderheid van de arbeidersklasse op hoogtepunten van arbeidersstrijd, op ogenblikken van voorrevolutionaire en revolutionaire toestanden.
Dat leidt vanzelfsprekend naar het probleem van de revolutionaire voorhoedeorganisatie, van de revolutionaire voorhoedeorganisatie om de continuïteit van het revolutionair programma, van het revolutionair klassenbewustzijn te bewaren, tegenover de golfbeweging, de cyclische beweging van het doorsneebewustzijn van de massa. Dat doorsneebewustzijn gaat op en af. Dat baseert zich fundamenteel op ervaring en uitsluitend op ervaring van actie. Dat betekent dat er op ogenblikken van zeer veel actie een grote vooruitgang plaatsvindt en op ogenblikken van onvermijdelijke langdurige passiviteit een grote achteruitgang. Hoe kan men verhinderen dat de arbeiders niet in elke nieuwe strijdgolf opnieuw met nul moeten beginnen, opnieuw uitgaande van de meest elementaire vormen van bewustzijn moeten verwerken? Door zoiets te laten functioneren als een collectief geheugen van de werkende klasse en dat is de revolutionaire voorhoedeorganisatie. Het collectief geheugen van de werkende klasse dat alle lessen van de strijd van het verleden bewaart en verder uitwerkt, dus de continuïteit van het programma bewaart en daardoor de mogelijkheid schept om gedurig nieuwe kaders in dat programma te scholen en de ontwikkeling van dat klassenbewustzijn bij de brede massa niet op het uitgangspunt te doen terugvallen.
Het tweede probleem: hoe kan men er voor zorgen dat dat bewustzijn op bepaalde gunstige tijdstippen, in bepaalde gunstige periodes van de klassenstrijd die zich radicaliseert om objectieve redenen, in bredere en bredere lagen van de arbeidersklasse doordringt en op die manier zelfs de meerderheid beïnvloeden en een revolutionaire overwinning, tenminste in principe, mogelijk maken?
Hier komen we op een ander probleem, namelijk op een van de grote moeilijkheden die we uit de geschiedenis van de arbeidersstrijd kennen en waarvoor we een bijzondere techniek nodig hebben om die te overwinnen. Normaal gezien draait de massastrijd, zowel een economische als een politieke, – en dat geldt niet alleen voor arbeiders maar ook voor boeren, studenten en voor elke groep die men als een massa kan beschouwen, een groep van tienduizenden en van miljoenen – draait zulk een strijd om onmiddellijke rechtstreekse doelen. Ge zult geen miljoenen mensen op de been krijgen voor de dictatuur van het proletariaat, voor abstracte ideeën, dat is onmogelijk, dat heeft nooit bestaan en dat zal nooit bestaan. De Russische arbeiders hebben in oktober 1917 de macht gegrepen om specifieke doeleinden: onmiddellijke vrede, brood, verdeling van de grond, arbeiderscontrole over de productie; niet voor de dictatuur van het proletariaat in abstracte vorm gegoten. De moeilijkheid zit hem dus hier dat tussen die onmiddellijke doelstellingen van de massastrijd, die niet alleen economisch moeten zijn – we hebben zeer dikwijls in de geschiedenis van de arbeidersbeweging massastrijd gekend met politieke doelstellingen: politieke werkstakingen voor algemeen stemrecht, tegen pogingen om een dictatuur van rechts in te voeren, in mijn land in 1950 om een koning te verjagen al is het om hem door een andere te vervangen, maar dat is een andere zaak – de grote moeilijkheid is, dus tussen die onmiddellijke doeleinden en het einddoel een brug te slaan. Het is in zekere zin de ‘erfzonde’, als ik me in Nijmegen zo mag uitdrukken, van de moderne arbeidersbeweging dat men altijd wel voor het socialisme is geweest (ik spreek hier van de goeden natuurlijk) dat men in redevoeringen, brochures, in hoofdartikelen en boeken, soms zelfs in agitatie, een oproep deed voor een klasseloze maatschappij, voor het socialisme of de dictatuur van het proletariaat of alle macht aan de raden of weet ik al maar dat er tussen dat einddoel op die abstracte, ahistorische wijze geformuleerd, of in een vage, zeer vage toekomst verlegd en de onmiddellijke dagelijkse strijd geen werkelijke brug bestond. En dat is iets wat wij zelfs vandaag nog bij zelfs de meeste revolutionaire groepen kunnen terugvinden zonder hier de specifieke Nederlandse toestanden te willen beschuldigen die ik niet ken. Ik wil er op wijzen dat er vandaag in West-Europa niet weinig revolutionaire groepen, of groepen die zich revolutionair noemen, zijn die in hun kranten verhalen hebben over de bewapende volksoorlog en over de dictatuur van het proletariaat, allemaal zeer schone zaken maar wanneer ge ziet waarover ze in de praktijk strijd voeren, wel, dan is het hetzelfde waarover de goede oude sociaaldemocraten, de goede oude syndicalisten, 75 of 100 jaar geleden, strijd hebben gevoerd: voor een beetje meer loon, een beetje minder arbeidsduur, een beetje minder harde arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Allemaal noodzakelijke dingen, ik spreek dat niet tegen. Niemand zou mij zo verkeerd mogen interpreteren, als zou ik de strijd voor de onmiddellijke eisen verwerpen. Zonder onmiddellijke eisen zult gij geen massa arbeiders in beweging krijgen, dat is absoluut noodzakelijk. Maar waar blijft de band, de concrete praktische band, tussen die dagelijkse dingen en al die schone verhalen: dictatuur van het proletariaat, arbeidersmacht, radenmacht, gewapende volksoorlog en wat niet meer? Dat is zuiver propagandistisch, dat is zuiver verbaal. Er is geen enkele mogelijkheid – en u weet dat – om van een staking in Eindhoven, Delft, Deventer, Oss of Nijmegen uit te gaan en onmiddellijk de volksoorlog of zelfs de dictatuur van het proletariaat te ontketenen. Dat is onmogelijk. Iedereen weet dat en wie het tegenovergestelde beweert die spreekt tegen beter weten in.
Waar het dus om gaat dat is om een concrete band te vinden, een concrete brug te slaan die uitgaande van de onmiddellijke eisen, de dagelijkse verzuchtingen van de werkende klasse zulke eisen formuleert dat het een strijd ontketent die in de praktijk de arbeiders ertoe brengt het bestaande stelsel te contesteren. Dat is wat de Vierde Internationale, in aansluiting op het derde en het vierde congres van de Komintern, de strategie van de overgangseisen noemt. De strategie van de overgangseisen, die vooral culmineert in de problematiek van de arbeiderscontrole over de productie, die niet op kunstmatige wijze wordt gesteld tegenover of naast de dagelijkse strijd van de arbeiders maar die moet worden verbonden met die dagelijkse strijd, die door de dagelijkse strijd heen de arbeiders moet brengen tot het inzicht van de noodzakelijkheid het kapitalisme in de praktijk te vervangen door een ander systeem, in de praktijk de macht in de bedrijven en de staat in handen van de werkende klasse leggen.
Er is een variant op die strategie van de overgangseisen, die wij, revolutionair-marxisten, afkeuren en die in andere groepen min of meer wordt verdedigd en door sommige linksen ons ten onrechte in de schoenen wordt geschoven. Er is een hele traditie vandaag in de linkse beweging die gedeeltelijk uit de verwording van de Komintern komt maar die gedeeltelijk ouder is omdat zij reeds in de verwording van de sociaaldemocratie voor de eerste wereldoorlog wortelt. Zij stelt de zaken ongeveer zo voor: het is waar dat de massa van de arbeiders zich alleen maar kan mobiliseren voor onmiddellijke, dagelijkse eisen maar naast die massa is er de partij. De partij bestaat uit de bewuste elementen van de massa en als we een partij hebben die sterk genoeg is dan zullen wij de socialistische revolutie in kunnen voeren. Revolutionairen verwerpen deze visie. Met een geleerd woord, ge moet dat maar nemen als een definitie, noemen zij dat substitutionisme, dat wil zeggen de ideologie van het vervangen van de zelfbevrijding, de zelfactiviteit, de zelforganisatie van de arbeidersklasse door de zelfstandige activiteit van de revolutionaire partij of de revolutionaire voorhoede.
Wij zeggen, dat hebben we met de oude anarchosyndicalisten gemeen, en dat is een gemeenschappelijke visie, die uit de Eerste Internationale komt en in Marx wortelt, wij zeggen, dat de bevrijding van de arbeidersklasse alleen het werk van de arbeiders zelf kan zijn. Niet het werk van de partij, dat de partij een beslissende rol moet spelen in de voorbereiding en doorvoering van de bekwaamheid van de arbeidersklasse zichzelf te bevrijden maar dat zij zich niet in de plaats kan en mag stellen van de arbeidersklasse. Wij zeggen, met andere woorden, dat het daarom onzinnig is te geloven, vooral in de ontwikkelde landen van het Westen waar de grote meerderheid van de actieve bevolking reeds uit loon- en weddetrekkenden bestaat, dat ge ooit een socialistische revolutie zult krijgen met een zogenaamde massarevolutionaire partij, met een meerderheid van de arbeiders die nog altijd reformistisch denken en onder reformistische invloed zijn. Dat is onmogelijk: reformistische arbeiders zullen geen revolutie maken. Ge kunt geen revolutie maken, zoals mijnheer Jourdain proza sprak, het is te zeggen, zonder het zelf te weten. Een socialistische revolutie kan zich niet achter de rug van de meerderheid van de arbeiders om voltrekken. Er is dus een gelijk lopend, parallel, analoog proces nodig van omvorming van bewustzijn van de werkende klasse en van de opbouw van een revolutionaire massapartij. Trouwens die twee vallen praktisch samen want waar zou die massarevolutionaire partij vandaan moeten komen indien er geen fundamentele verandering komt in het bewustzijn van de werkende klasse.
Daar ziet ge die andere centrale functie van de strategie van de overgangseisen, in de eerste plaats van arbeiderscontrole over de productie en alles wat met zelfbeheer, of de strijd ervoor, te doen heeft. Het is door de ervaring van strijd om zulke doelstellingen, door de ervaring van het oprichten van stakingscomités, het democratisch zelfbeheer van de arbeidersorganisaties (in de eerste plaats de vakbonden) en de arbeidersstrijd (in de eerste plaats stakingen) door de massa van de arbeiders zelf, het is door die grote leerschool, dat de arbeiders dat noodzakelijke hoger niveau van klassenbewustzijn en van zelfvertrouwen en zelfbewustzijn zullen verkrijgen. Dat zal hen in staat stellen, ook later, kort daarna, de kapitalist en de burgerlijke staat opzij te zetten en te zeggen: WIJ gaan nu regeren in de bedrijven, de gemeenten en de staat.
In elk groot stakingscomité steekt een kiem van de toekomstige arbeidersraad. Dat is waarom wij zoveel aandacht besteden aan die eerste schuchtere verschijnselen, vandaag in West-Europa, van democratisch gekozen stakingscomités, democratisch geleide, grotere stakingen en democratisch gekozen fabrieksdélégués, lopendebanddélégués, zoals in Italië, het is omdat wij daarin kiemen zien van een bredere zelforganisatie van de arbeidersklasse van morgen, dat wij geloven dat de strijd van de arbeidersklasse rond die organisatievormen, zoals de strijd rond de overgangseisen een noodzakelijk doorgangsstadium is om de arbeidersbeweging in haar geheel te bevrijden, in haar geheel te brengen van een oude reformistische, in de alleen dagelijkse doelstellingen gevangen liggende praktijk naar een praktijk die tot een algemene contestatie van de kapitalistische economie en de burgerlijke staat kan voeren.
Nu hebben we in de jongste jaren beleefd – en dat is buitengewoon belangrijk – dat zulk een contestatie van de burgerlijke maatschappij niet alleen plaats vindt in de arbeidersmiddens maar ook in andere door de burgerlijke maatschappij onderdrukte lagen, vooral de radicalisatie van de jeugd in de onderwijssector (student, jeugd in de hogescholen, studerende jeugd in de middelbare scholen en technische scholen), radicalisatie van onderwijs- en overheidspersoneel, van een gedeelte van de intellectuelen, de kunstenaars en wetenschapsbeoefenaars, en dat een zeer belangrijk verschijnsel is in de diagnose van de crisis in de laatburgerlijke maatschappij. Het is geen toeval, we weten dat uit het verleden, dat in een periode van zware maatschappelijke crisis, in een periode die vooraf gaat aan een maatschappelijke revolutie, die groepen in de maatschappij op de meest gevoelige wijze opvangen wat er leeft beneden de oppervlakte van die maatschappij. Het is de functie van de intellectuele arbeiders, of van leerjongens-intellectuele arbeiders, wat studenten en scholieren nu eenmaal zijn, dat zij dat opvangen op een meer gearticuleerde, scherpere wijze dan de minder geschoolde, minder geletterde handarbeider in het bedrijf of zelfs in het bureel. Onder die omstandigheden is er de vraag welke bijdrage de studentenrevolte in het Westen kan leveren voor het vervullen van die dubbele taak die ik genoemd heb: verhoging van het klassenbewustzijn van de arbeidersklasse en de opbouw van een revolutionaire organisatie.
Ik zal die vraag eerst met een negatieve formule beantwoorden: wat zij niet moet doen is zichzelf verloochenen, het verlaten van de universiteit, van het strijdperk van de universiteit, het massaal arbeider worden, of komedie spelen als arbeider, dat brengt geen aarde aan de dijk. Ik ben geen tegenstander van het feit dat een zeker aantal studenten die een sterke revolutionaire overtuiging hebben, die tegen tegenslagen goed ingeënt zijn en die vooral binnen een revolutionaire organisatie reeds werken en onder de discipline van die organisatie staan, dat die in de fabriek gaan werken. Dat heeft men in het verleden gedaan en dat zal men in de toekomst nog dikwijls beleven maar het kan daar slechts om een zeer kleine minderheid gaan. De algemene tendens tegenwoordig in de Westerse wereld is niet de universiteiten en hogescholen te ontbinden, een vermindering van het aantal studenten, het aantal studenten is nu tot miljoenen gestegen. In de Verenigde Staten zijn er meer studenten dan boeren! De oude formule “arbeiders- en boerenregering” zou eigenlijk moeten worden “arbeiders- en studentenregering” wanneer we op die zuiver numerieke criteria letten. Het is dus zinloos dat geweldige strijdperk, dat die massale hogeschool vandaag in het Westen is, 5-6 miljoen studenten in de Verenigde Staten, 2 miljoen in Japan, bijna 1 miljoen in Italië, 7-800.000 in West-Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, enzovoorts, te verlaten en daar reformistische, burgerlijke of halfburgerlijke stromingen zich vrij te laten ontplooien. Het is dus nodig dat revolutionaire, socialistische studentenorganisaties op de universiteit werken en ik zou zeggen: zoveel mogelijk in massaverband werken. Want het is een massamilieu dat men massaal moet beïnvloeden, waarin men zich niet mag beperken tot het winnen, tot het vormen van een paar kaders maar waar men op een zeer brede straling zal moeten uitgaan want die straling kan morgen buitengewoon positieve gevolgen hebben voor de socialistische strijd in zijn geheel.
Waarom zijn er vandaag zoveel studenten? Daar zijn vele redenen voor maar de belangrijkste reden is dat de behoefte aan geestelijk, wetenschappelijk geschoolde werkkrachten in de moderne nijverheid en de hedendaagse maatschappij kwalitatief hoger is dan in het verleden. Hetgeen betekent dat de student vandaag de ingenieur, de technicus, de rechter, de geneesheer van morgen is. En wanneer gij socialistische professoren, socialistische geneesheren, socialistische ingenieurs en techniekers hebt, zelfs in geringe mate, in geringere mate dan socialistische studenten, dan helpt ge de klassenstrijd op een buitengewoon belangrijke wijze, dan kunt ge zowel socialistisch klassenbewustzijn door middel van wetenschappelijke kritiek op de burgerlijke maatschappij ontplooien en verbreden als praktische bijdragen scheppen tot het welslagen van een hele reeks van vormen van dagelijkse klassenstrijd.
Maar naast die taak van massa-socialistische organisatie en beïnvloeding in de hogeschool is de taak het vormen van revolutionaire kaders onder de studenten absoluut levensnoodzakelijk. We hebben dat in het verleden steeds gekend. Ge kunt de geschiedenis van de eerste socialistische groepen in het midden van de negentiende eeuw bekijken, van het ontstaan van de sociaaldemocratie tegen het einde van de negentiende eeuw, van het ontstaan van de communistische partijen na en tijdens de Eerste Wereldoorlog en hetzelfde herhaalt zich vandaag op wereldschaal met de revolutionaire voorhoede. Zonder de bijdrage van revolutionaire studenten en intellectuelen is het verduiveld moeilijk om een nieuwe revolutionaire organisatie uit de grond te stampen en hen een minimum aan gewicht, getal en doelmatigheid te geven. Elke socialistische student die zich ertoe beperkt in de hogeschool actief te zijn onder andere studenten en die zich niet de vraag stelt welke bijdrage kan ik vandaag, hic et nunc, leveren voor de opbouw van een landelijke en internationale organisatie die doet in werkelijkheid niet zijn plicht als socialist, als marxist.
De taken die vandaag voor de revolutionaire klassenstrijd staan zijn onmiddellijke taken. Ge kunt daarmee niet wachten tot dat de tijden beter of rijper zijn. Trouwens, niemand heeft tot nu toe een criterium aangegeven voor wat die betere of rijpere tijden zouden zijn. Wanneer de algemene werkstaking er komt of als de massastaking van de arbeiders er is, dan is het veel te laat om een nieuwe voorhoedeorganisatie op te richten. Dan zou die er al moeten zijn om die staking te kunnen oriënteren, te beïnvloeden. Dat was één van de grootste zwakheden van mei 1968, dat de revolutionaire organisaties zo zwak waren en vooral zo zwak ingeplant, nationaal, om die beweging aan invloed van de reformisten of neoreformisten te kunnen ontrukken. Misschien wachten totdat er numeriek meer arbeiders revolutionair zijn? Wie zal dan het juiste aantal bepalen en hoe zullen ze dat dan worden? Zuiver spontaan? Zuiver instructief? Zonder opvoeding? Zonder ervaring? Zonder scholing? Al die halfspontaneïstische formules brengen in werkelijkheid geen aarde aan de dijk. In de praktijk moet iedereen die overtuigd is van de juistheid van het revolutionair marxisme, die op de basis staat van de revolutionaire klassenstrijd van de werkende klasse, of hij nu arbeider is, intellectueel of student, beginnen met de opbouw van de revolutionaire organisatie omdat dat het enig middel is om de continuïteit van programma en klassenbewustzijn te bewaren en om de verbrokkelende, atomiserende werking van burgerij en bureaucratie op de voorhoede van de werkende klasse tegen te gaan en te neutraliseren.
Er zijn sommigen – en ik weet dat ze in Nijmegen even talrijk zijn vandaag als ze in 1967 in Berlijn talrijk waren – die er niets voor voelen zich met kleinere groepjes te verbinden want die zijn toch zo sectair en die liever in de grote familie van alle socialisten, waar we allemaal broeders zijn, en allemaal vreedzaam en broederlijk met elkaar kunnen samenwerken. Wel, ik moet u teleurstellen, althans diegenen onder u die die illusies hebben. Het zal u evenzo vergaan als het de Duitse SDS (Sozialistischer Deutscher Studentenbund) is vergaan. Het is onvermijdelijk dat die broederlijke eenheid uiteenvalt.
En uiteenvalt, niet op willekeurige, kunstmatige, sectaire of gewrongen wijze maar naar de grote ideologische scheidingslijnen van de internationale arbeidersbeweging, welke scheidslijnen zijn – ik herhaal het nog eens – die op fundamentele programmatische verschillen steunen en die fundamenteel verschillende historische ontwikkelingsrichtingen van de werkende klasse en van de arbeidersbeweging reflecteren. Ge zult dat in Nederland evenmin verhinderen als men het in Duitsland heeft verhinderd. Het enige wat ge kunt verhinderen – en dat is een tragedie die vooral mensen van mijn generatie en die tussen de mijne en de uwe hebben beleefd – is dat die ideologische differentiatie niet op een bewuste, theoretisch juiste, ernstige, politieke basis gebeurt. Ge kunt dan een toestand scheppen door die discussie over al die verschillende stromingen altijd maar op te schuiven, een toestand waarin de leden zullen beginnen te kiezen met hun voeten dat wil zeggen weggaan uit die grote massaorganisaties naar verschillende groepjes niet op basis van een politieke of ideologische keuze maar simpel op basis van ‘wie is er meer actief’ of ‘wie verdeelt er meer vlugschriften’ of ‘wie heeft er het beste transparant bij de jongste betoging gedragen’ of ‘wie kan de meeste mensen op de been brengen voor deze of gene knokpartij’. Allemaal nuttige criteria maar onvoldoende, absoluut onvoldoende criteria voor een ernstig revolutionair socialist, voor een ernstig marxist die op ernstige wijze met de strijd voor het socialisme wil beginnen.
Het is dus onvermijdelijk dat een groeiend aantal studenten naast en buiten hun werk in socialistische massaorganisaties zich bezig zullen gaan houden met de opbouw van revolutionaire organisaties. Dat is, nogmaals, in het verleden altijd gebeurd en dat zal in de toekomst evenzo gebeuren. Doe dat op een zo bewust mogelijke wijze. Kies partij tussen die stromingen na studie en overleg. Dat is uw voordeel tegenover de arbeiders, dat is wat ge aan de arbeiders kunt brengen, studie en overleg en niet woorden, die hebben ze al genoeg van hun eigen bureaucraten, die hebben ze van u niet nodig. Bestudeer de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de ervaringen van de grote arbeidersstrijd in het verleden, bestudeer de geschiedenis van de grote revoluties. Vervul die functie, die Marx op zo treffende wijze in zijn voorwoord van De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte als het kenmerk van de proletarische revoluties van de hedendaagse geschiedenis heeft uitgestippeld: die onverbiddelijke, zelfkritische tendens van de revolutionair socialistische beweging die niet simpel het bestaande van haar eigen verworvenheden simpel maar blind en zonder kritiek aanvaard maar die steeds beter tracht te doen dan wat men vroeger heeft gedaan, steeds uit de begane fouten tracht te leren, steeds deze tracht te verbeteren en steeds de bestaande misstanden in haar eigen rijen tracht uit te schakelen. Enkel op die manier kunnen we tot een echte socialistische revolutie komen, tot een echt socialistisch gemenebest, een echte klasseloze maatschappij!
Zulk een revolutionaire organisatie kan alleen maar internationaal worden opgebouwd. Vandaag leven we in een wereld, waarin de economie geïnternationaliseerd is door de multinationale concerns, waarin de politiek geïnternationaliseerd is door de grote, internationale bondgenootschappen, waarin de militaire krachten geïnternationaliseerd zijn, de techniek, de wetenschap en de cultuur. Het is één van de grootste jammerklachten die we kunnen uiten wanneer we de geschiedenis van de jongste dertig jaar bekijken dat het nationalisme in zijn meest enge bekrompen vorm vandaag hoogtij viert binnen de arbeidersbeweging, terwijl de burgerij en vooral de grote burgerij van de grote monopolies er steeds meer in slaagt het nationalisme naar de achtergrond van haar politieke motivatie te schuiven. Ge kunt vandaag geen serieuze revolutionaire strijd voor het socialisme voeren in één land. Dat is evenzo kinderachtig en evenzo onrealistisch als dat te willen doen in een enkel gewest, in een enkele provincie, een enkele stad 50 of 100 jaar geleden.
Het tijdperk van het imperialisme, het tijdperk van de klassenstrijd op wereldschaal is het tijdperk van de noodzakelijke internationale organisatie van de revolutionaire strijd, die een internationale vorm van organisatie, een nieuwe Internationale vereist. Daarom zijn revolutionaire marxisten bezig, sinds 30-40 jaar, met het opbouwen van een nieuwe revolutionaire Internationale. Wij zijn niet zo dom te geloven dat het nog kleine aantal leden van de Vierde Internationale vandaag reeds de massa-Internationale van de toekomst representeert, evenmin als wij geloven dat het nog kleine aantal leden van de revolutionaire groepen die er in de verschillende landen bestaan reeds dé revolutionaire massapartij zijn. Wij zijn realistischer en bescheidener. Wij geloven niet in zelfgeproclameerde leidingen van de arbeidersklasse daarom noemen wij onze organisaties in praktisch alle landen ook niet partij maar liga, bond, unie of iets dergelijks omdat we in werkelijkheid nog geen echte partij zijn. Want dat is een organisatie die erkend wordt als leiding door een belangrijk deel van haar klasse. Zolang die erkenning in de praktijk niet bestaat, bestaat die partij ook niet, is zij een zelfgeproclameerde partij en dat is, zoals we dat uit de geschiedenis kennen, zeer, zeer discutabel en problematisch. Het laatste woord wordt daar door de praktijk en de geschiedenis gesproken. Maar wij zijn ervan overtuigd dat het opbouwen van kaders, het werven van leden voor een internationale organisatie vanaf de eerste fase van de opbouw van die revolutionaire organisatie absoluut noodzakelijk is, niet alleen voor het ontwikkelen van het theoretisch bewustzijn, het politieke bewustzijn van de leden maar ook voor de dagelijkse praktijk.
Ik wil in dit verband maar een voorbeeld geven, maar een voorbeeld, dat volgens mij, naar het hart van de problematiek wijst: ge kunt vandaag in geen enkel geval belangrijke gebeurtenissen van de klassenstrijd in een bepaald land meer losrukken uit internationaal verband. Wanneer er bijvoorbeeld morgen iets gebeurt tegen de recessie in Engeland of in de Verenigde Staten of Japan of Frankrijk of zelfs Nederland (wonderen zijn niet uitgesloten) dan kunt ge niet zeggen dat is het gevolg van omstandigheden die zuiver Amerikaans of Engels of Japans of Nederlands zijn, het is een internationale recessie en die veroorzaakt op internationaal gebied reacties. Wat doen leden van een revolutionaire organisatie die geen lid zijn van een internationale organisatie op zo’n ogenblik? Wel, zij doen op zo’n moment twee buitengewoon belangrijke bezigheden (ik zeg dat niet schamper of ironisch maar ik zeg dat in ernst) zij lezen het dagblad en zij maken reizen. Dit zijn belangrijke zaken, wanneer ge geen buitenlandse pers leest en niet naar het buitenland gaat dan zult ge natuurlijk niets weten van wat er in het buitenland gebeurt, maar enfin, dit is een eerder artisanale methode voor het uitwerken van een juiste revolutionaire analyse en praktijk. Ge moet burgerlijke of linkse kranten lezen of ge moet de trein of het vliegtuig nemen om iets te gaan zien.
Wat is het geweldige voordeel van een internationale organisatie, zelfs een relatief kleine, alhoewel niet meer zo klein als een paar jaar geleden, als de Vierde Internationale? Als er iets gebeurd dan hoeven we niet in de eerste plaats kranten te lezen en te reizen – alhoewel dat voor ons ook nuttig is, vooral het lezen van kranten, ge kunt daar altijd wel iets van leren – maar dan hoeven we alleen maar de informatie die wij van onze zusterorganisaties in alle landen van de wereld krijgen over te brengen en te veralgemeniseren. Dan hoeven we geen hypotheses te maken over wat er zou kunnen gebeuren met massastakingen van Fiat in Italië deze winter of wat er zou kunnen gebeuren ten gevolge van de terugkeer van honderdduizenden Spaanse gastarbeiders naar Spanje maar dan weten we, niet theoretisch of academisch of hypothetisch, maar op basis van de praktijk van onze kameraden bij Fiat en in de Spaanse bedrijven dat er een geweldige groei is van strijdvaardigheid van de Noord-Italiaanse en Spaanse arbeiders en dat het onvermijdelijk is dat onder die omstandigheden elke poging van de burgerij om werkloosheid weer in te voeren op geweldige weerstand en op grote stakingsbewegingen van die arbeiders zal stuiten.
Het voordeel van een internationale organisatie is met andere woorden dat zij toelaat internationale theorie, niet in het luchtledige, niet in luchtkastelen maar volledig en permanent getoetst aan de revolutionaire dagelijkse praktijk van revolutionairen in alle landen, te ontwikkelen. Dat is een belangrijk voordeel maar het is geen waarborg tegen fouten. Iedereen zal fouten maken, de Vierde Internationale heeft fouten gemaakt en zal fouten maken maar het is wel een waarborg tegen het te lang vasthouden aan die fouten. Op basis van zo’n internationale praktijk kunt ge veel vlugger en veel gemakkelijker begane fouten verbeteren en een juiste gemeenschappelijke lijn, nationaal en internationaal, uitwerken en ge kunt vlugger en gemakkelijker de arbeidersklasse helpen, niet te vechten voor wat ze in elk geval bereid is te vechten maar die beslissende stap vooruit te doen in haar bewustzijn en in haar strijdvormen, die haar zal helpen van haar dagelijkse onvermijdelijke strijd over te gaan naar een zegevierende socialistische omwenteling.
Vraag: Indien er na de omverwerping van de burgerlijke heerschappij verschillende partijen blijven bestaan of kunnen worden opgericht kan de burgerij die partijen dan niet gebruiken om de arbeidersmacht af te takelen en de heerschappij terug te winnen?
Ernest Mandel: Dat is een zeer interessante en belangrijke vraag die ook iets te doen heeft met een ander probleem dat in een andere vraag werd opgeworpen en waar ik onmiddellijk op zal terugkomen (het algemene probleem van de proletarische democratie). Nemen we deze vraag eerst in haar volle omvang. Wat vrezen we van de burgerij? Hier gaat het om de grote meningenstrijd als ge wilt tussen maoïsten en trotskisten en meer historisch gezien tussen stalinisten en trotskisten. Wij moeten van de burgerij vrezen: haar gewapende macht en haar economische macht. Wanneer die gewapende macht en die economische macht gebroken zijn betekent dat dan dat haar ideologische macht verdwenen is? Nee. Ideologische macht kan verder bestaan; maar betekent dat dat die ideologische macht min of meer automatisch, min of meer onvermijdelijk tot een heroprichting van de economische en politieke macht van het kapitaal zal voeren? Dat loochenen we op de meest stellige wijze! Daarvoor zijn er noch historische precedenten noch is er gelijk welke bewijsvoering geleverd.
Historische precedenten. Na de val van de adel en de absolute monarchie door de Franse revolutie bestond de ideologische invloed van de adel en de halffeodale maatschappelijke kringen nog voor zeer lange tijd. Ge kunt zelfs zeggen dat in Frankrijk 50 jaar lang de Katholieke Kerk, die toen tot laten we zeggen na de revolutie van 1848 en de eerste aggiornamento van de Kerk niet eens een burgerlijke maar een halffeodale stroming was, de meerderheid van de Franse bevolking onder haar ideologische invloed hield. Heeft dat tot het wederoprichten van de politieke en economische heerschappij gevoerd van de adel in Frankrijk? Absoluut niet! Opdat dat mogelijk zou zijn geweest zoudt ge een maatschappelijke klasse moeten hebben gehad in Frankrijk die de meerderheid van de bevolking of in ieder geval een voldoende groot gedeelte van de bevolking achter zich zou hebben gehad voor het verwezenlijken van zulk een contrarevolutie.
Wat wij dus vooropzetten is dat eens wanneer gij de militaire, economische en politieke staatsmacht van de kapitalistenklasse hebt gebroken en dat de arbeidersklasse zelf de politieke en economische macht uitoefent het zeer moeilijk denkbaar is dat de arbeiders die macht vrijwillig zullen teruggeven. Dat is even zo moeilijk voor te stellen als dat de Franse burgers de macht zouden teruggeven aan de absolute monarchie of aan de adel na de overwinning van de Franse revolutie, zodat de werkelijke problematiek niet die valse problematiek is van de heroprichting van de heerschappij van het kapitaal, dat is in grote lijnen gezien larie, maar de ware problematiek is de problematiek van het wezen van de tegenstellingen die zullen blijven bestaan, de hindernissen die zullen blijven bestaan, bij de opbouw van de socialistische maatschappij en de meest doelmatige wijze waarop ge die hindernissen uit de weg kunt ruimen. Die hindernissen zullen van economische aard zijn, het overleven van de markt- en koopwarenproductie en van politieke aard, het overleven van de politieke invloed van burgerij en kleinburgerij, ze zullen van culturele aard zijn, de grote invloed van burgerlijke cultuur en waarden binnen de arbeidersklasse.
Hoe bevecht ge op de meest doelmatige wijze die hinderpalen? Door administratieve middelen, door onderdrukking of integendeel door opvoeding van de werkende klasse vanuit haar eigen ervaring, zodat (het probleem van) de vrije meningsuiting van de arbeiders, van de vrije discussie, van het vrije debat, van de meest vrije openbare kritiek, integendeel volgens onze mening, het beste wapen is om burgerlijke en kleinburgerlijke ideologische invloeden terug te dringen en dat het gebruiken van administratieve, repressieve wapens in plaats van die politieke en ideologische wapens de weerstand van de arbeidersklasse in werkelijkheid verzwakt omdat het haar zelfactiviteit en zelforganisatie verzwakt en in de plaats daarvan ofwel onverschilligheid zet ofwel blind geloof in een of andere groep redders die haar in haar plaats moet redden.
We hebben daarvoor vandaag een verschrikkelijk bewijs in de Sovjet-Unie, tweede grootste industriële mogendheid in de wereld, grootste militaire mogendheid van de wereld en haar eigen arbeiders beven voor een romanschrijver! De romanschrijver Solzjenitsyn kan de grondvesten van het socialisme in de Sovjet-Unie aan het wankelen brengen! Welke conclusies moet ge daar uit trekken? Is dat op zichzelf gezien niet reeds een verschrikkelijk bewijs van onbekwaamheid, van ongeloofwaardigheid, van de leiders van dat land, van ongeloof van die leiders in hun eigen ideeën en in de bewustzijnsgraad van hun eigen arbeidersklasse? Kunt ge u voorstellen dat Lenin zou beven voor een romanschrijver of dat Karl Marx zou beven voor een romanschrijver? Men kan zich dat eenvoudigweg niet voorstellen. Dat waren mensen die zo overtuigd waren van de juistheid van hun ideeën, die zo bekwaam waren, dat zij hun ideeën in gelijk welke polemiek met gelijk wie konden verdedigen, dat zelfs het idee om vijandige ideeën te onderdrukken eenvoudigweg ondenkbaar voor hen was. Ik heb eens gezegd (men heeft mij dat verweten maar ik zeg het nog eens want ik ben een verstokte zondaar) moesten de burgerlijke ideologen na de overwinning van de socialistische revolutie spijtig genoeg niet meer bestaan dan zou men ze weer moeten ontdekken, weer moeten uitvinden en herscheppen omdat zonder een permanent debat de ontwikkeling van het zelfbewustzijn, van het zelfvertrouwen en het klassenbewustzijn van de arbeiders onmogelijk is. Eén van de grootste Russische geleerden van vandaag, de fysicus Kapitsa, heeft op het ogenblik van de vijftigste verjaardag van de Russische revolutie een verschrikkelijke zin uitgesproken en die is gepubliceerd in de Russische pers en hij heeft 100 % gelijk, hij heeft gezegd: onze Russische jeugd vandaag, onze sovjetjeugd, kan niet meer discussiëren, zij moet die discussie, dat debat, opnieuw leren van haar grootvaders die de revolutie hebben meegemaakt. Van haar vaders kan ze het niet leren want die werden wanneer ze discussieerden gedood door Stalin ofwel in politieke onverschilligheid gedreven.
Wanneer ge dus politieke differentiatie niet toelaat dan zult ge daardoor niet verhinderen dat er een groeiende invloed van burgerlijk denken in de arbeidersklasse komt, dan zult ge alleen maar de bekwaamheid verhinderen van de arbeiders om tussen verschillende ideologische stromingen klaar te zien en de bekwaamheid van de arbeiders om burgerlijke en kleinburgerlijke stromingen te weerleggen. We moeten de gedachten van de burgerij niet vrezen. Haar wapens, ja, haar politieke en economische macht, ja maar haar gedachten, haar ideeën niet. De macht van de burgerlijke ideeën is wanneer zij haar politieke en economische macht heeft verloren met ideologische en politieke middelen te weerleggen of te verslaan. Daarvoor hoeven we geen repressiemiddelen te gebruiken.
Trouwens, als ge die redenering doortrekt komt ge tot een nog veel negatiever besluit want wanneer ge zegt, de burgerij heeft verder haar ideologische invloed en zij kan dus als er verschillende politieke partijen zijn deze gebruiken om een gedeelte van de arbeidersklasse te beïnvloeden, dan moet ge een stap verder gaan, dan moet ge zeggen: vermits de burgerij nog ideologische invloed heeft op de maatschappij dan zal ze ook die ene, de eenheidspartij, de communistische partij beïnvloeden, dan zal haar invloed ook in die partij verder indringen en dan moet ge ook elke vrije discussie, elk vrij debat in die partij onderdrukken want in elk debat kan onmiddellijk de klassenvijand binnensluipen en dan komt ge in laatste instantie tot een te absurde stelling van Stalin dat elke vorm van politieke discussie, elke vorm van politiek meningsverschil, elke vorm van politiek debat moet worden onderdrukt. Dat is dan alleen maar doelmatig wanneer ge er vanuit gaat dat de meerderheid van het Centraal Comité van uw ene communistische partij, of nog beter gezegd, dat de algemeen secretaris van die enige partij, altijd gelijk heeft. De enige materialistische basis van zulk een absurde stelling is de onfeilbaarheid van één enkel persoon hetgeen belachelijk is, hetgeen door de geschiedenis is weerlegd en hetgeen dan tot gevolg heeft dat door gebrek aan discussie, door gebrek aan kritiek en gebrek aan politieke alternatieven fouten gemaakt in de opbouw van het socialisme veel langer duren en de prijs die ge daarvoor betaalt hoger is dan wanneer u meer vrij debat hebt.
Mao Zedong heeft in elk geval al een stap vooruit gedaan. Hij heeft tijdens de Culturele Revolutie erkend dat de minderheid gelijk kan hebben, hij heeft het dikwijls geschreven. De minderheid kan gelijk hebben maar wanneer de minderheid gelijk kan hebben dan moet de minderheid ook het recht hebben zich te organiseren, dan moet de minderheid ook de mogelijkheid hebben met dezelfde doelmatigheid, met hetzelfde apparaat haar meningen te verkondigen en dan verdwijnt elk argument ten voordele van een eenpartijsysteem, dan kunt ge wel tot een andere conclusie komen dan de noodzakelijkheid om het recht tot oprichten van verschillende partijen te onthouden. Ik zeg het recht. Ge zult natuurlijk die partij niet dwingen te bestaan wanneer ge per toeval in het een of ander paradijsachtig land een arbeidersklasse hebt die voor 99,99 % werkelijk, niet op papier en niet onder administratieve onderdrukking maar werkelijk achter één enkele ideologische stroming staat. Wel, oké dan zult ge natuurlijk niet kunstmatig een of andere ideologische stroming oprichten maar in de praktijk lijkt mij een dergelijke toestand zeer onwaarschijnlijk.
We hebben overal in de arbeidersklasse, in de wereld, zodra er een minimum aan vrijheid en democratie bestaat, verschillende ideologische stromingen. Ik geloof dat dat diepe sociologische en historische wortels heeft, die differentiatie, dat die niet af te schaffen is, dat die dus ook na de socialistische revolutie zal blijven voortbestaan en dat het kunstmatig, administratief onderdrukken van die verschillende stromingen een groter euvel is dan de kans dat de klassenvijand daar misbruik van kan maken. Ik aanvaard gerust dat die kans bestaat maar ik zeg dat is een minder euvel dan de administratieve onderdrukking van de arbeidersdemocratie met al die negatieve gevolgen die daaruit voortvloeien.
Vraag: U stelt dat in China de bureaucratie niet uitgebannen kan worden omdat er geen arbeidersraden zijn. Hoe worden de fabrieken daar dan bestuurd? Dat gebeurt toch door gekozen comités die slechts gedeeltelijk uit partijleden bestaan en die ook afzetbaar zijn? Wat zal er dan compleet moeten veranderen om de bureaucratie uit te bannen? Hoe moet men deze aspecten zien: democratisch centralisme in China, hoe het in de praktijk werkt, voor en na de Culturele Revolutie en de institutionalisering van de massastrijd tegen de bureaucratisering?
Ernest Mandel: Wel, er bestaat natuurlijk niet de mogelijkheid om een lange voordracht te houden over de omstandigheden en de toestanden voor tijdens en na de Culturele Revolutie in China. Ik kan dus slechts vereenvoudigend en op voor sommigen van de aanwezigen teleurstellende wijze ingaan op bepaalde aspecten van die twee vragen.
Ik loochen, ik loochen absoluut dat er vandaag in de Chinese fabrieken gekozen comités bestaan die de bedrijven besturen. Dat is niet waar. Dat wordt zelfs niet eens beweerd door de Chinese maoïsten dat wordt beweerd door naïeve buitenlandse maoïsten die de toestand in China niet kennen maar in China zelf wordt dat niet beweerd. Ge kunt de Chinese documenten lezen en ge zult zien dat er in de loop van het jaar 1967 een zeer belangrijke wending kwam in de formule die door Mao werd gebruikt, één letter verschil in de Engelse vertaling maar een wereldse, die letter, “elect” wordt “select”! Maar dat is ook het hele verschil. De comités worden uitgekozen en niet verkozen. Ik wil niet loochenen dat zij worden uitgekozen in een proces waar er een bepaalde graad aan massa-activiteit, aan massaparticipatie plaats vindt. Dat is zeker waar, zeer sterk tijdens de Culturele Revolutie, zeer zwak na de Culturele Revolutie en opnieuw sterker vandaag, waarschijnlijk weer zwakker over een jaar of twee. Maar er is een verschil tussen een uitkiezingsproces dat in laatste instantie door het centraal apparaat van de partij wordt beheerst – de enige partij, welke het politiek monopolie heeft – en een verkiezingsproces.
Ik moet daar niet lang over uitweiden. Iedereen die een minimum aan gezond verstand bezit begrijpt wat het verschil is. De discussie is trouwens tot op een zeer verre graad nutteloos vanwege vrienden die dus volledig achter het regime-Mao staan. Ze zou zin hebben gehad, twee jaar geleden, vandaag is zij nutteloos. Want officieel zegt men in China vandaag hetzelfde wat ik zeg! Het is de moeilijkheid van de maoïstische kameraden (het is trouwens een argument ten voordele van Mao die geen nieuwe Stalin is zoals sommigen beweren) dat de kritiek van de leiding van de Chinese staat en van de leiders van de Chinese communistische partij met een paar jaar vertraging in het algemeen herhaalt wat de revolutionair marxisten in het Westen aan kritiek formuleren. We hebben hetzelfde ook voor de Culturele Revolutie beleefd. Ik heb toen enkele debatten gehad met leidende maoïstische vrienden in België en Duitsland die mij hebben uitgescholden voor vuile vis omdat ik lasterpraat vertelde over de grote Chinese revolutie, de grote Chinese communistische partij en het grote Chinese volk en tot hun ontsteltenis hebben ze een paar jaar later uit officiële Chinese bronnen veel scherpere aanklachten gelezen dan wat ik toen heb gezegd. Mao heeft eens in een beruchte toespraak over filosofie en tot filosofen de ongelooflijke formule gebruikt (ik zou die nooit hebben durven gebruiken) in China kunt ge een partijsecretaris kopen met een paar pakjes sigaretten. Ik zou dat nooit hebben durven zeggen in een openbaar debat en dat heeft Mao zelf gezegd. Dus wees niet katholieker dan de paus en maoïstischer dan Mao. De omstandigheden zijn vandaag zo, gelukkig, dat we in China zelf gelijksoortige formules horen als ik hier naar voren breng.
Het grootste gedeelte van de verworvenheden van de Culturele Revolutie is uitgeschakeld tenminste op het gebied van de voorrechten van de bureaucratie. Zeker niet op elk gebied, zeker niet bijvoorbeeld op het gebied van het onderwijs, op het gebied van de loonverschillen in de nijverheid. Daar zijn grote veranderingen opgetreden die hun vooruitstrevende zin hebben behouden maar wat de administratie betreft ... En de reden daarvoor is vanzelfsprekend. Wanneer ge geen geïnstitutionaliseerde arbeidersmacht hebt, zo lang ge geen werkelijke raden hebt samengesteld uit mensen die in de productie blijven, arbeiders en boeren die in de productie blijven, zolang is er in een arm land als China te veel kans om de uitoefening van de politieke macht met materiële voordelen te verbinden, opdat ge zou veronderstellen dat het grootste gedeelte van de ambtenaren daar geen misbruik van maken, dat zou veronderstellen dat dat absoluut ideale mensen zijn, mensen uit een andere wereld dan de werkelijke wereld, dat lezen we nu op de Datsibaos. De partijsecretarissen hebben geprobeerd toen men de kinderen, jongeren, studenten naar het dorp stuurde, wat niets was voor de meerderheid van die kinderen en studenten (nog eens een maoïstische formule: 30 % hebben dat met overtuiging gedaan, over de andere 70 % spreekt men niet en dit is een officiële formule), wel, die partijsecretarissen, de gemeentesecretarissen en al diegenen die in machtsposities verkeerden, hebben geprobeerd hun zonen en dochters van die verhuizing naar het dorp te vrijwaren, hun plaats op de universiteit te behouden. Dat is geen kwade, boze trotskist die dat beweert maar dat staat op de muren van China op dit ogenblik aangeplakt. Dat geeft u de balans, de negatieve kant van het einde van de Culturele Revolutie die door het afwezig zijn van een geïnstitutionaliseerde arbeiders- en boerenmacht onvermijdelijk was.
Ik zal u een ander voorbeeld geven en dat is natuurlijk nog veel erger, ik ben nog een beetje zachtaardig geweest met de Chinese bureaucratie: Lin Biao. Wat is daarmee gebeurd? Op het negende congres van de Chinese communistische partij wordt hij met algemene stemmen gekozen als opvolger van Mao Zedong, dat wordt zelfs in de statuten van de partij ingevoegd en een jaar later ontdekt men dat het een spion van het imperialisme, een geïnfiltreerde kapitalist is geweest. Wie heeft men daarover gevraagd? Heeft men zijn documenten gepubliceerd? Heeft men daarover een discussie gehouden? Wie heeft daartoe besloten? Wie heeft erover beslist? De leden van het permanent comité van het politiek bureau van het Centraal Comité op het Negende Congres? Misschien. Dat zijn negen mensen of vijftien of twintig mensen. Er zijn 25 miljoen leden van de communistische partij. Heeft men daar een democratisch debat van die 25 miljoen mensen over gehouden eer dat men Lin Biao heeft veroordeeld? Enfin, het verschil tussen een arbeidersdemocratie en een radendemocratie en die politieke toestand gelijkt mij toch zeer duidelijk en niet nodig om er nog veel woorden aan vuil te maken. Er is geen geïnstitutionaliseerde massastrijd tegen de bureaucratie.
Er is, als ik me zo mag uitdrukken, nu ben ik weer boosaardig bezig maar ge zult het me niet ten kwade duiden vermits ik toch vele positieve dingen over Mao reeds heb gezegd en ik kan er nog vele over zeggen, hij is immers iemand die een zegevierende revolutie heeft geleid in een land van 800 miljoen mensen en ik kan niet begrijpen dat er revolutionairen zijn in West-Europa, oprechte revolutionairen, waarvan er zich trouwens sommigen trotskist noemen, die de revolutionaire kwaliteiten van Mao in vraag stellen. Voor mij is een revolutionair iemand die een revolutie wil en een revolutie maakt. En te loochenen dat Mao een revolutie heeft gemaakt dat is kinderachtig. Het is loochenen dat er iets is gebeurd met 800 miljoen mensen. Hij is een groot revolutionair maar hij is geen revolutionair marxist die de theoretische lijn van Marx en Lenin heeft doorgetrokken, die de theoretische ervaring van de internationale arbeidersklasse door heeft getrokken. Hij is iemand die op zeer pragmatische wijze onder zeer bijzondere omstandigheden in een zeer achterlijk boerenland tijdens en na het gewapend verzet tegen het imperialisme, zoals in grote lijnen Tito dat in 1945 heeft gedaan, dat gewapend verzet heeft kunnen omvormen tot een burgeroorlog en tot een socialistische revolutie maar met een zeer geringe actieve deelname van de arbeidersklasse en hoofdzakelijk steunend op de boerenlegers. Het minste wat men daaruit kan concluderen is dat dat geen model is voor een socialistische revolutie in landen zoals Frankrijk, België, Nederland, West-Duitsland of Engeland waar de boeren 4-6 % van de bevolking vormen en de loon- en weddetrekkenden tussen 80 en 90 %.
Er is wat ge zou kunnen noemen de koene, de zeer koene poging van Mao (daarom was een belangrijk gedeelte van de partijbureaucratie ook zo kwaad op hem omdat ze het als een koene, een overkoene poging aanzagen), een zeer koene poging om van tijd tot tijd op de rug van de tijger te rijden, om van tijd tot tijd de tijger van de directe massa-actie los te laten maar steeds met de bedoeling om hem weer zo vlug mogelijk in het kot te brengen. De eerste keer is dat gelukt, op een tamelijk tragische wijze gelukt. Als men vandaag de balans opmaakt van de Culturele Revolutie op geïnstitutionaliseerde schaal dan zult ge zien dat de vertegenwoordigers van de Rode Garde en van de revolutionaire rebellen, die tijdens de Culturele Revolutie haantje de voorste hebben gespeeld en vandaag de leidende functies vervullen, op de vingers van één hand te tellen zijn, terwijl de leiders van dat bureaucratische apparaat die in ere zijn hersteld – te beginnen met Deng Xiaoping, de vroegere algemeen secretaris van de Chinese communistische partij en nu de facto minister van buitenlandse zaken, plaatsvervangend eerste minister en de facto plaatsvervanger van Zhou Enlai, nummer twee of drie van de Chinese partijhiërarchie en dat is maar één voorbeeld van vele andere – dat het aantal van die mensen, die dus zeer zwaar zijn aangevallen tijdens de cultuurrevolutie, niet alleen voor hun ideologische afwijkingen, daarvoor zou ik ook niet administratieve afzetting voorstellen maar voor hun praktische misbruik en misdaden tegen de werkende bevolking, dat nu terug in leidende functies is, zeer groot is. Er is dus geen geïnstitutionaliseerde massastrijd tegen de bureaucratie, er is een periodieke mogelijkheid die geopend wordt om zulk een strijd voor een korte tijd te ontketenen onder sterke controle van het centrale apparaat, van de partij of van het leger en dat geeft aan dat werk het karakter van een sisyfusarbeid, wat verwezenlijkt is wordt opnieuw in vraag gesteld door de reconstructie van de bureaucratie en zo gaat dat voor een zeer lange periode verder.
Wat ik noem geïnstitutionaliseerde massastrijd tegen de bureaucratie dat is rechtstreekse machtsuitoefening door de arbeiders en arme boeren in raden, openbare controle en openbare kritiek, vrije toegang tot de pers, radio en televisie, waarin elk misbruik, elk materieel privilege of voorrecht aan de kaak wordt gesteld en die op die manier, ik zeg niet volledig kunnen worden uitgeschakeld, dat is onwaarschijnlijk, maar tenminste kunnen worden beperkt tot een minimum.
Vraag: Als de eenheid in de socialistische voorhoede op grond van fundamentele politieke verschillen niet te handhaven is krijg je dan ook geen splitsing van actie als er zich een revolutionaire situatie voordoet?
Ernest Mandel: Dit is een zeer interessante vraag dus nogmaals over het wezen van de arbeidersdemocratie, van de proletarische democratie of van de radendemocratie die aansluit bij de eerste vraag die ik al een half uur geleden heb beantwoord en die ons nogmaals iets moet leren over de bijzonderheden van een socialistische revolutie.
Is eenheid van actie in tegenstelling met ideologische differentiatie? Ik zeg nee. Niemand die een grote massastaking heeft beleefd zal zulk een argument kunnen gebruiken. Neem een groot bedrijf in West-Europa, Fiat in Turijn, Renault in Parijs of Cockerill in België, een bedrijf met twintig-, dertig-, veertig-, vijftig-, zestig- of zeventigduizend arbeiders. Gelooft gij dat die arbeiders ideologisch op eenzelfde leest geschoeid zijn? Ge zult in die fabrieken vinden: aanhangers van de officiële communistische partij, aanhangers van de sociaaldemocratische partijen, aanhangers van katholieke vakbonden, revolutionairen, anarchisten, trotskisten, maoïsten, aanhangers van verschillende groeperingen die tussen die grote heen en weer schuiven. Is het onmogelijk om met al die arbeiders een gemeenschappelijke staking te houden? Hebben we niet gemeenschappelijke stakingen in al die bedrijven gekend ondanks die ideologische verscheidenheid? Dat is een absoluut abstracte mening, een mechanische mening, dat eenheid van actie alleen mogelijk is onder gelijkdenkenden. Dan zou eenheid van actie nooit mogelijk zijn in de arbeidersklasse want de arbeidersklasse bestaat niet uit gelijkdenkenden.
Verder, het begrip zelf “eenheid van actie”, sluit gelijkdenkenden reeds uit. Onder gelijkdenkenden hebt ge geen eenheid van actie daar hebt ge eenheid. Punt. Eenheid van actie veronderstelt juist dat niet iedereen gelijk denkt dat de mensen verschillend denken maar desondanks gemeenschappelijk handelen. Het is absoluut onmogelijk dat heeft de praktische ervaring niet alleen van de dagelijkse klassenstrijd maar vooral van de revoluties aangetoond. Een van de grootste paradoxen die sommigen hier in de zaal zal doen opschudden omdat ze de historische feiten niet kennen; het tweede congres van de Russische Sovjets, dat die beroemde beslissing nam om alle macht aan de raden te geven en dus de socialistische Oktoberrevolutie in de Sovjet-Unie opriep, hoeveel partijen waren daar? Gelooft ge dat daar maar één partij aanwezig was? Absoluut niet! Er waren tien partijen vertegenwoordigd en nog met talloze fracties en onderfracties. Het was een grap geworden, een mop, die men altijd herhaalde in de o zo verstandige en o zo snuggere kringen der sociaaldemocratie over splitsingen en scheuringen onder de klassieke marxisten en socialisten, te lachen, ondanks hun scheuringen en ondanks die vele fracties en partijen hebben zij toch maar een revolutie terwijl die zogenaamde ene sociaaldemocratische partij in West-Europa die revolutie nergens heeft gemaakt. De Russische revolutie zelf heeft niet eens tot eenpartijregering geleid. Zij heeft tot een coalitieregering geleid van twee partijen en wanneer er niet meer dan twee partijen in de regering zaten dan was dat niet omdat Lenin ze er niet in wilde hebben maar omdat sommige van die partijen die hij er in wilde hebben het zelf vertikt hebben. Dus die illusie, die mythe, dat ge verschillende stromingen van de arbeidersbeweging niet tot een gemeenschappelijke actie kunt bijeenbrengen dat is absoluut irreëel dat beantwoordt niet aan de werkelijke geschiedenis.
Ik wil er iets aan toevoegen wat ik persoonlijk beleefd heb, vooral in mei 1968, en wat niet zo eenvoudig is u voor te stellen op basis van een zuiver literair of theoretisch model: uit een zeer grote massa-actie (ik spreek nu niet over een staking van enige duizenden maar over een massa-actie van honderdduizenden of miljoenen) ontstaat een fantastische centripetale kracht. Men moet dat beleefd hebben omdat te kunnen begrijpen. Wanneer gij tegenover tienduizenden en tienduizenden staat, wanneer ge tegenover een betoging van vijfhonderdduizend staat is het niet gemakkelijk te zeggen, welnu ik ga een straatje om. Het is niet gemakkelijk om een half miljoen mensen te verlaten en met tweehonderd of met vijftien man een andere actie daarnaast te beginnen. Dat kunt ge doen op kleinere schaal zolang ge een kleine beweging hebt maar niet wanneer ge een reusachtige massabeweging hebt.
Ik heb tijdens de meidagen in Parijs van mei 1968 zo’n zaakje beleefd op zeer kleine schaal en met een voor- en een nadeel. Democratie is niet eenvoudig. Voor democratie moet ge een prijs betalen, het is een dure en geen simpele en goedkope zaak. Er waren daar enkele tienduizenden verzameld rond het standbeeld van Denfert Rochereau, ik geloof op 13 mei, de nacht voor de barricaden en die discussieerden over een tamelijk domme zaak: waar gaan we nu betogen? Gaan we naar de gevangenis? Theoretisch moesten ze daar naar toe gaan want de hele zaak ging om de bevrijding van een paar studentenleiders die daar gevangen zaten. Gaan we naar het Paleis van de president van de Republiek? Gaan we naar het parlementsgebouw? Gaan we naar de arbeidersvoorsteden? Uren en uren werd daar gediscussieerd soms kon je zeggen, kom, dat is toch een beetje steriel, we moeten ophouden, dit duurt een beetje lang! De voorzitter van die meeting in de openlucht, Cohn-Bendit, een goede vriend, alhoewel hij geen trotskist is, heeft op een gegeven moment laten stemmen en de verstandige beslissing is genomen om naar de gevangenis te gaan. Iedereen heeft zich bij die beslissing neergelegd, iedereen. In die grote massa heeft niemand gezegd: wel, als de meerderheid naar de gevangenis wil gaan, wij gaan op ons eentje naar de president of naar het parlement. Iedereen heeft zich bij die beslissing neergelegd.
Die geweldige centripetale kracht die van een georganiseerde grote massa uitgaat, die de arbeidersklasse uitstraalt wanneer ze eerst als werkelijke collectieve klasse kan optreden, is fantastisch. Weinigen kunnen zich daaraan onttrekken hetgeen betekent en we komen daarbij terug op dat voorbeeld van de staking dat er ongetwijfeld steeds een eenheid van actie aanwezig moet zijn, een minimum aan discipline en een minimum aan gemeenschappelijk doel. Ge kunt geen staking hebben met stakingsbrekers. Ge kunt alleen een eenheid van actie hebben met degenen die aan de staking deelnemen maar onafhankelijk van het feit tot welke stroming, ideologische stroming ze behoren. Dat is de werkelijke inhoud van een eenheid van actie. Het is een eenheid van ideologisch-politieke differentiaties én gemeenschappelijk doel en dus het aanvaarden van gemeenschappelijke discipline in de actie. En wanneer het doel zeer ver gaat en de actie zeer breed is en wanneer de klasse zoals gezegd is in haar geheel in beweging komt dan moeten ge niet teveel schrik hebben voor de ontbindende gevolgen van de arbeidersdemocratie dat hebben we in de geschiedenis beleefd.
Ik wil nog een laatste voorbeeld geven maar dat is meer problematisch dan de vorige voorbeelden maar het is toch interessant. De leiding van de Duitse vakbeweging heeft in de jaren van de Duitse revolutie en in de jaren van de Weimarrepubliek een zeer slechte rol gespeeld, een remmende rol. Ze hebben binnen de arbeidersbeweging de belangen van de burgerij en van de reconstructie van het kapitalisme op een zeer consequente wijze vertegenwoordigd. Maar op één ogenblik zijn zelfs zij naar voren gekomen met de leuze van een arbeidersregering bestaande uit alle arbeidersorganisaties, inclusief de communistische partij. Dat was op de dag na de overwinning van de algemene werkstaking tegen de putsch van Kapp, de eerste poging ging om een fascistisch regiem in Duitsland op te richten, in 1920, die op jammerlijke wijze mislukte ten gevolge van de meest succesvolle algemene werkstaking die we ooit in West-Europa hebben gekend, waar niet alleen de fabrieken stillagen maar waar geen water meer kwam naar de kazernes, geen elektriciteit, waar geen tram of treinen meer reden, waar heel het maatschappelijk leven stil viel en opnieuw de centripetale kracht die uitging van die geweldige, machtige Duitse arbeidersbeweging op dat moment zelfs de rechtse sociaaldemocratie een ogenblikje (na een week waren ze het weer vergeten) onder de indruk gebracht heeft en deze voor het dilemma gesteld heeft: is het nu niet het ogenblik dat we zouden moeten overgaan op een arbeidersregering en arbeidersmacht in ons land?
Laten we niet te pessimistisch zijn op dat gebied want wanneer ge een werkelijke eenheid van actie kunt verwezenlijken rond grote historische doelstellingen voor de werkende klasse dan zal die ideologische differentiatie, die onvermijdelijk blijft bestaan, daar geen grote hinderpaal voor zijn op voorwaarde dat dat allemaal op verstandige wijze wordt opgevat, dat men dat niet met geweld, met administratieve middelen, met onderdrukking, met repressie tegen de eigen klasse tracht te bewerkstelligen.
Vraag: Als het stalinisme zich dan zo tegen de belangen van de arbeidersklasse en de socialistische revolutie gekeerd heeft onder welke historische omstandigheden heeft het stalinisme zich dan van de arbeidersbeweging kunnen meester maken, hoe is dat mogelijk geweest?
Ernest Mandel: Dat zijn in werkelijkheid twee vragen want ik weet niet of de vraagsteller het eerste gedeelte van zijn vraag ironisch heeft bedoeld of met overtuiging heeft geformuleerd. Wel, voor mij is dat natuurlijk niet ironisch maar overtuigend. Zonder zelfs over internationale zaken te spreken kan ik enkele feiten aangeven nietwaar. Ik zal mij tot drie feiten beperken wat de Sovjet-Unie zelf betreft.
Stalin heeft meer communisten in de Sovjet-Unie uitgeroeid dan Hitler in heel Europa. Hij heeft meer leden van de communistische partij van de Sovjet-Unie gedood, meer Russische en internationale kaders in Rusland gedood dan het fascisme in heel Europa en dat is op zichzelf reeds een teken. Ge hebt geen enkel gezin van communisten in Rusland waar niet tenminste één zo niet twee of drie leden werden gedeporteerd of gedood tijdens de grote zuiveringen van 1936-1939. Ge kunt de lijst nagaan, de absolute meerderheid van het Centraal Comité dat Stalin aan de macht bracht in de communistische partij en van het Centraal Comité onder Lenin, de absolute meerderheid van de afgevaardigden op partijcongressen op het einde van de jaren twintig en het begin van de jaren dertig, de absolute meerderheid van de provinciale en lokale kaders van de communistische partij werden allemaal gedood onder Stalin.
Tweede bewijs, als ik zo mag zeggen, of tweede teken, de wetgeving onder Stalin, de fundamentele waarborgen die onder Lenin waren ingevoerd voor het behoud van tenminste onrechtstreekse arbeidersmacht in de Russische bedrijven werden onder Stalin afgeschaft. Het systeem van de trojka in de bedrijven dat wil zeggen van de verdeling van de macht tussen de partijcellen, de vakbondsvergadering (dat is praktisch de algemene vergadering van de arbeiders want die waren praktisch allemaal lid van de vakbond) en de fabrieksdirecteur werd afgeschaft voor een stelsel van alleenheerschappij van de fabrieksdirecteur. Vanaf het begin van de jaren dertig is er geen enkele vakbondsactie meer mogelijk, zelfs niet bij de scherpste overtreding van de arbeidswetgeving en verdedigingsmaatregelen voor de arbeiders, tegen de fabrieksdirecteuren.
Derde punt, een geweldige verhoging van de materiële ongelijkheid. Afschaffing van het leninistische partijmaximum. Lenin had het principe ingevoerd dat geen enkel lid van de partij een hoger inkomen dan een doorsnee arbeider mocht hebben. Dat werd door Stalin in 1930 afgeschaft. Een reusachtig inkomensverschil tussen de partijleiding en de gewone arbeider werd ingevoerd, op een verhouding te schatten van één op dertig, officieel, maar dat in werkelijkheid veel hoger is omdat die mensen toegang hebben tot voordelen in natura die ge helemaal niet meer monetair kunt berekenen, die praktisch onbeperkte toegang hebben tot het verbruik. Toen Brezjnev samenkwam met die ongelukkige misdadiger die nu niet meer in het Witte Huis zit; de laatste keer heeft hij gepocht dat hij zeven verschillende raceauto’s in zijn garage had staan. Wat men met zeven raceauto’s tegelijk kan doen is mij ook niet duidelijk maar, enfin, het is zeer kenmerkend voor de mentaliteit van de huidige Russische staats- en partijleiding. Tezelfdertijd onder Stalin werd een van de scherpste, een van de meest repressieve wetgevingen tegen de arbeiders in de Russische fabrieken ingevoerd namelijk dwangarbeid voor een kwartier te laat komen in de bedrijven! Pas in het midden van de jaren vijftig heeft men die zaken afgeschaft of verminderd. Vandaag is de toestand veel en veel beter.
Dat is nog een van de vergissingen van de maoïstische vrienden die geloven dat Chroesjtsjov al die erge zaken in Rusland heeft ingevoerd. In werkelijkheid werden die onder Stalin ingevoerd en onder Chroesjtsjov een beetje verzacht. Vandaag is dat veel beter dan dat onder Stalin was, lang niet goed genoeg maar een beetje minder ongelijkheid, een beetje meer rechten voor de arbeiders, een beetje meer rechten voor de vakbonden in de bedrijven dan onder Stalin, maar zeker niet minder. Dus dat het stalinisme inderdaad in tegenstelling staat met de historische belangen van de arbeidersklasse lijkt mij uit deze schaarse gegevens wel zeer duidelijk bewezen. Ik zou ook internationaal een hele reeks van gelijksoortige bewijzen kunnen aanhalen.
Elke proletarische revolutie die mogelijk was sinds het einde van de jaren twintig werd door Stalin ofwel gesaboteerd ofwel heeft hij geprobeerd te saboteren. Hij heeft de Spaanse revolutie gesaboteerd, hij heeft geprobeerd de Joegoslavische revolutie te saboteren, hij heeft geprobeerd de Chinese revolutie te saboteren. Hij heeft Mao tot het einde toe de raad gegeven het met Chiang Kai-shek op een akkoord te gooien en niet de burgeroorlog voort te zetten. Hij heeft die beroemde formule gebruikt in 1947: het Chinese volk is na twintig jaar oorlog de strijd moe. Wel, de historische ervaring heeft daar haar oordeel over uitgesproken. Ge kunt die lijst nog veel verder uitbreiden.
Hoe is dat mogelijk geweest? Wat zijn de oorzaken ervan dat iemand als Stalin aan de spits kon komen van de Russische communistische partij? Is dat een probleem van persoonlijkheid? Nee, hier ben ik het niet eens met de officiële Russische interpretatie van dat verschijnsel die dat alles herleidt tot een boze persoon. Revolutionaire marxisten, de Vierde Internationale of de trotskisten, zeggen niet dat die ontwikkeling de schuld is van de persoon Stalin. Dat is kinderachtig, nietwaar?
Het gaat om een maatschappelijk verschijnsel. Voor ons is Stalin de belichaming van een nieuwe maatschappelijke laag, een bevoorrechte laag. We noemen haar de Sovjetbureaucratie maar ge kunt haar ook anders noemen, dat doet er niet toe. En die laag oefent een economische en politieke macht uit in de Sovjet-Unie en op basis van dat machtsmonopolie heeft ze zich zeer grote economische voordelen toegeëigend. Wij geloven dat dat proces zich op het einde van de jaren twintig en aan het begin van de jaren dertig afgespeeld heeft en zijn logische afsluiting heeft gevonden in de liquidatie van de oude garde communisten en militanten die het einde van dat proces niet bereid waren mee te maken.
We kunnen ons twee vragen stellen. Hoe was het mogelijk dat zoiets kon gebeuren met zo’n actieve en revolutionaire arbeidersklasse als de Russische? Hoe was het mogelijk dat zoiets kon gebeuren met een zo goed geschoolde en hard getemperde partij en een zo revolutionaire partij als de Russische bolsjewistische partij?
Mijn antwoord op de eerste vraag die trouwens veel belangrijker is dan de tweede, want de eerste is natuurlijk de beslissende, is dat dat niet is gebeurd door een truc maar dat dat is gebeurd door een geleidelijk proces. De Russische arbeidersklasse was in staat om onder buitengewoon moeilijke omstandigheden de macht te veroveren en rechtstreeks uit te oefenen voor een beperkte tijd. Wanneer zij die macht uit moest blijven oefenen onder omstandigheden van hongersnood, van massale werkeloosheid en van zeer lage levensstandaard toen begon zij de uitoefening van die macht uit haar handen te laten glippen. Dat is trouwens niets verbluffends voor marxisten of leninisten, dat was de voorspelling die zij en Lenin in de eerste plaats zelf hebben gedaan in 1917. Zij hebben gezegd: wij maken een revolutie om een internationale revolutie te ontketenen. We zullen de macht houden indien de Duitse revolutie ons te hulp komt. Indien dat niet gebeurt dan zal het moeilijk en moeilijker zijn om de arbeidersmacht, de radenmacht in Rusland te behouden. In die zin kunnen we zeggen dat de bureaucratie de macht veroverd heeft omdat de arbeiders wegbleven uit de raden, omdat de arbeiders ophielden zich met politiek bezig te houden, omdat de arbeiders moe waren van jaren burgeroorlog en harde offers. Dat is niet moeilijk te begrijpen. Wanneer ge acht uren per dag werkt en wanneer ge in uw vrije tijd nog twee à drie uur moet besteden aan buiten aardappelen, brood of meel te zoeken omdat er weinig in de stad is dan hebt ge geen tijd voor politiek bestuur, voor directe actieve medezeggenschap en dan laat ge dat aan de politici over. Dat is de wijze waarop dat proces begonnen is en ge kunt zeggen, het is bevorderd door het gebrek aan radendemocratie, door het éénpartijstelsel, door het onderdrukken van de fractievrijheid binnen de communistische partij, dus de fouten die door de leiding van de partij zijn begaan, inclusief Trotski, in de jaren twintig, maar dat zijn slechts bevorderende omstandigheden. De fundamentele reden is sociaaleconomisch.
Om daar een praktische conclusie uit te trekken: de eerste revolutionaire maatregel die een werkelijk socialistische revolutie in het Westen zou moeten treffen om zoiets te verhinderen dat is de proclamatie van de halve werkdag! De oude socialisten hebben gezegd: acht uur werken, acht uur vrije tijd, acht uur slapen. Ik stel voor of mijn organisatie stelt voor: acht uur slapen, acht uur vrije tijd, vier uur produceren en vier uur beheren! Wanneer de arbeiders acht uur produceren dan zullen zij de tijd en de scholing niet hebben om zelf hun leven te beheren in bedrijf, in de wijk en in de staat en dan dreigt dat beheer uit hun handen te glippen, zoals in Rusland, minder gemakkelijk omdat ze geschoolder zijn en meer politieke en democratische traditie hebben maar de materiële voorwaarden zijn toch belangrijker in laatste instantie.
Tweede aspect van de vraag: waarom heeft de Russische communistische partij dat toegelaten? Hier hebben we een echte tragiek voor ons. Alle Russische communistische leiders zonder één enkele uitzondering, inclusief Stalin, hebben op een bepaald ogenblik van hun leven het probleem van de bureaucratische verwording van de Russische arbeidersmacht erkend, allen, zonder uitzondering, maar helaas niet allen tezelfdertijd en niet allen tezamen en niet allen vlug genoeg en dat heeft een toestand geschapen waarin de verbureaucratisering van het staats- en economisch apparaat omsloeg in de verbureaucratisering van de partij zelf en waarin dat partijapparaat in plaats van dat proces te remmen dat nog bevorderde. Ik geef twee voorbeelden om te staven wat ik beweer. Toen Lenin op sterven lag en zijn testament al gekend was en zijn zorgen gekend waren maar binnen de partijleiding nog niet onderdrukt waren heeft in september of oktober 1923 (zie Deutscher of Carr) Trotski in het Centraal Comité een resolutie ingediend voor de strijd tegen de bureaucratie, voor de verbreding van de arbeidersradendemocratie, voor de noodzakelijkheid van een nieuwe koers voor democratisering van het politieke leven. Die resolutie is niet verworpen. Zij is met algemene stemmen aangenomen omdat iedereen erkende dat het probleem er lag maar ze is niet in de praktijk verwezenlijkt omdat een belangrijk gedeelte van dat partijapparaat al gemene zaak maakte met het staats- en economisch apparaat. In 1925, twee jaar later, heeft Stalin (dat is een van de meest tragische documenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging zoniet van de geschiedenis van de mensheid in zijn geheel) vragen beantwoord van de studenten van de Sverdlovsk-universiteit van Moskou (ik geef toe dat er onder die studenten vrij veel sympathisanten van Trotski waren daarom waren die vragen zo geladen) maar ge moet die antwoorden eens lezen! Bestaat het gevaar voor de bureaucratische verwording? Ja dat gevaar bestaat en hij begint op te tellen onder welke omstandigheden dat gevaar zich zou verwezenlijken en hij telt op allemaal zaken die hijzelf gaat doen tien, vijftien jaar later: indien wij de koers op de internationale revolutie zouden opgeven, indien wij Perzië in invloedssferen zouden verdelen met Engeland, iets wat hij heeft gedaan tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, indien we zouden verkiezen met Westerse kapitalisten samen te werken omdat dat ons meer tijd geeft om onze eigen problemen op te lossen, enzovoorts, enzovoorts. Indien dat het geval is is er natuurlijk een bureaucratische verwording van de Sovjet-Unie maar we hebben een machtige bolsjewistische partij die zal verhinderen dat dat allemaal zal gebeuren, enzovoorts. Het is een tragisch document. Ik spreek niet van arglist of dubbelzinnigheid van de psychologie van Stalin, of hij dat allemaal heeft geloofd of niet. Waarschijnlijk heeft hij daar een gedeelte van geloofd en een gedeelte niet maar hij heeft het in ieder geval gezegd en tien jaar later gaat hij zelf al die zaken doen die hij op dat ogenblik als kenmerkend voor een bureaucratische verwording aangeeft. Dat is een geleidelijke ontwikkeling geweest waarin de grote revolutionairen die hun historische taak hadden vervuld niet tijdig genoeg de nieuwe taak voor hen hebben herkend.
Het was ook niet gemakkelijk eerlijk gezegd. Het was de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid dat het probleem van de bureaucratische verwording van de arbeidersmacht ontstond. De tweede keer was het al gemakkelijker: Tito heeft het al drie jaar na de Joegoslavische revolutie geformuleerd en de derde keer was het nog gemakkelijker: Mao heeft het zeer vlug geformuleerd. De vierde keer was het nog weer gemakkelijker: Castro heeft het al één jaar na de revolutie in Cuba geformuleerd. Met de historische ervaring groeit het inzicht tenminste in het bestaan van die gevaren en de manier waarop men ze kan tegenhouden. Ik geloof dat wij op dat gebied nogmaals de bevestiging vinden van die beroemde zelfkritische tendens van proletarische revoluties en dat we over de toekomst wat optimistischer kunnen oordelen dan over het verleden.
Enfin, die geleidelijke groei van die bureaucratie, van dat bureaucratisch machtsmonopolie in de Sovjet-Unie, werd door de meeste communistische kaders te laat erkend, op het einde van hun leven (meestal voordat ze door Stalin werden gedood, toen hebben ze het allemaal begrepen). Als ze dat tien of vijftien jaar eerder hadden ingezien dan had een juiste politiek van de Russische communistische partij die ontwikkeling gedeeltelijk tegen kunnen houden en een alternatieve economische, culturele, agrarische en internationale leiding kunnen geven. Ik geloof dat de lijn van de Linkse Oppositie gedurende die hele periode een praktisch, realistisch alternatief heeft geboden dat vele van die slechte ontwikkelingen had kunnen voorkomen maar enkel op voorwaarde dat de meerderheid van de kaders van de Russische communistische partij dat begrepen en toegepast had. Tegen die kaders kon je dat niet verwezenlijken, je kon dat alleen maar propageren, alleen maar propagandistisch verdedigen, zoals de Linkse Oppositie heeft gedaan, maar niet doorzetten. Stalin heeft daar trouwens reeds in 1926-1927 een zeer harde formule voor gebruikt: de kaders kunt ge alleen maar vervangen door een burgeroorlog. Nogmaals, de tragische conclusie is dat hij ze zelf door een burgeroorlog heeft vervangen, de massale uitroeiing van al die kaders in 1934-1936.
Vraag: Wat is de materiële grondslag van het begrip bewustzijn dat u gebruikt?
Ernest Mandel: Wel, ik zou dat op twee verschillende niveaus willen definiëren: bewustzijn in het algemeen of individueel bewustzijn en klassenbewustzijn, collectief bewustzijn, dat wil zeggen bewustzijn van maatschappelijke klassen. Wat ons hier interesseert is vanzelfsprekend het klassenbewustzijn van de werkende klasse en niet het klassenbewustzijn van de burgerij hoewel dat ook zeer belangrijk is om onderzocht te worden maar dat ligt buiten het raam van de vraag, hoop ik.
Wat is individueel bewustzijn? Individueel bewustzijn is inzicht in de wetmatigheid, historische oorzaken en afloop, ontwikkelings- en bewegingsprocessen van de maatschappij waarin men leeft en van de maatschappelijke, economische, politieke en culturele gevolgen van die wetmatigheid. Men kan zeggen van een enkeling dat hij op bewuste wijze, met bewustzijn, tussenbeide komt in maatschappelijke, economische en politieke processen, tussenbeide komt wanneer hij die processen begrijpt, dat is dus in laatste instantie wetenschappelijke kennis en dat is niet uitsluitend beperkt tot academische wetenschap getoetst aan de praktijk.
Wat is collectief bewustzijn, het klassenbewustzijn van de arbeidersklasse? Dat is dus inzicht in de fundamentele klassenverhouding van de maatschappij waarin zij leeft, in de wetmatigheid en de historische begrensdheid van die verhoudingen.
Dan moeten we nogmaals beginnen te differentiëren tussen elementair klassenbewustzijn, meer elementair klassenbewustzijn en klassenbewustzijn op het hoogste niveau en dat dus verschillende vormen van conclusies uit die kennis betekent. Of dat men de organisatie van collectief verzet tegen kapitalistische uitbuiting beperkt tot onmiddellijke, economische, dagelijkse eisen (elementair klassenbewustzijn) of dat men begrijpt dat de arbeidersklasse zich politiek gescheiden moet organiseren van de burgerlijke klasse (meer elementair, politiek klassenbewustzijn) of dat men begrijpt onder welke omstandigheden en in welke vormen de arbeidersklasse de kapitalistische samenleving door een socialistische moet vervangen (socialistisch, antikapitalistisch klassenbewustzijn). In dat klassenbewustzijn steekt eveneens een belangrijk stuk wetenschappelijke kennis maar het is wetenschappelijke kennis die niet veroverd is op basis van individuele studie, want dat kan alleen individueel bewustzijn aankweken, maar het is het bewustzijn dat het resultaat is van maatschappelijke praktijk, ervaring van en door de klassenstrijd zelf.
Voorzeker, om dat af te sluiten, kan men zeggen dat ook maatschappelijke wetenschap die zich ook het individu door individuele studie kan toe-eigenen niet een zuiver ideologisch product is, een product van wat er in de bovenbouw van de maatschappij gebeurt. Ook de maatschappelijke wetenschap is in laatste instantie product van de ontwikkeling van de klassenstrijd: zonder de moderne klassenstrijd van arbeid tegen kapitaal is het marxisme ondenkbaar. Marx heeft het marxisme niet uit zijn geniale hoofd alleen getrokken, hij heeft het ook uit de verwerking van historische ervaringen getrokken. Maar men mag niet te ver gaan bij die relativering van de wetenschap. Wetenschappelijke kennis vergt wetenschappelijke studie en niet alleen assimilatie van de ervaringen van de klassenstrijd. De klassenstrijd was al tientallen jaren aan de gang toen het marxisme werd geformuleerd en andere socialistische denkers uit die tijd, andere mensen die die ervaring van de klassenstrijd hadden ondergaan, hebben de historische ontwikkelingswetten van het kapitalisme niet ontdekt. Daar is een wetenschappelijke prestatie voor nodig geweest die een grote graad aan autonomie bezit en die een prestatie is van een individu genaamd Karl Marx met behulp van een ander individu genaamd Friedrich Engels en met behulp van een hele reeks andere individuen die hun voorgangers zijn geweest, leden van de Bond der Kommunisten en de Bond der Gelijken, hij is niet uit de lucht komen vallen, hij leefde in een heel speciaal milieu. We hebben daar zelfs een Brusselaar gehad die een eerste communistische catechismus heeft opgesteld in het begin van de jaren 1840 die niet meer zo verschilt van het Communistisch Manifest, waar we allemaal zo fier op zijn, geformuleerd door Marx en Engels. Ik wil dus de persoonlijke prestatie niet overdrijven. We moeten ze in het historisch verband, als het product van een historisch proces plaatsen maar we mogen haar autonomie ook niet onderschatten.
In de opvoeding van de arbeidersklasse tot klassenbewustzijn van het hoogste niveau steekt een stuk wetenschap. En nogmaals, om sommigen in de zaal vanavond voor de laatste keer te choqueren: wetenschap is moeilijk en daarom is het moeilijk om massa’s arbeiders, miljoenen arbeiders tot marxisten te maken. Wanneer wetenschap niet moeilijk zou zijn wanneer, om een onsterflijk woord van Althusser te citeren die zich natuurlijk volledig vergist, elke arbeider instinctief begrijpt wat meerwaarde is want hij beleeft dat elke dag! Moest dat waar zijn dan zou je vandaag miljoenen en miljoenen marxistische arbeiders hebben. Helaas is meerwaarde niet iets wat ge elke dag beleeft maar een wetenschappelijke verklaring van iets wat ge elke dag beleeft. Ge kunt de uitbuiting elke dag beleven zonder de wetenschappelijke verklaring daarvoor, dat wil zeggen alle wetten van de productie van de meerwaarde, goed te doorzien. Het is dus helemaal niet waar dat elke arbeider automatisch de theorie van de meerwaarde begrijpt omdat hij de uitbuiting elke dag ondervindt. Dat begrijpen vergt studie, dat vergt inspanning en dat is niet gemakkelijk. Dat is een van de redenen waarom de revolutionaire voorhoede-organisatie er moet zijn omdat zij de wetenschappelijke kennis moet door laten werken, laten penetreren in bredere arbeiderskringen, met de nodige pedagogiek, met de nodige bemiddeling en met de nodige instrumenten, en dat is niet gemakkelijk. Dat is zelfs in de klassieke tijd van de arbeidersbeweging zeer moeilijk geweest.
Ik zou daar tot slot een optimistisch woord over willen opmerken: dat is vandaag gemakkelijker dan zestig jaar geleden. Ik weet niet of ik dat in Nijmegen al eens eerder heb verteld (daar verschieten ook mensen van maar dat is niet om te choqueren dat is meer een verrassing) de oplage van het beroemde tijdschrift Die Neue Zeit, het centraal orgaan niet alleen van de Duitse sociaaldemocratie maar van de gehele internationale marxistische beweging die miljoenen leden en kiezers telde voor 1914 had een oplage die geringer was dan die van het tijdschrift De Vierde Internationale dat vandaag door de kleine Vierde Internationale wordt gerund. Die Neue Zeit had niet meer dan 4.000 abonnees in een partij van een miljoen leden en in de grote partijschool van de Duitse sociaaldemocratie waar Hilferding, Rosa Luxemburg en ook uw landgenoot Anton Pannekoek leraren waren werden per jaar 25 mensen geschoold en dat duurde ook slechts een paar jaren. Dat zijn enkele kwantitatieve verhoudingen die we in de gaten moeten houden om dat verleden niet te sterk te vergulden. Goed, er was een machtige arbeidersbeweging, zij had een marxistische grondslag, er was een algemeen klassenbewustzijn bij de arbeiders in het Westen dat veel hoger lag op politiek gebied dan vandaag, er was meer zelfvertrouwen en meer vertrouwen in de socialistische toekomst, dat is waar maar de ernstige wetenschappelijke scholing dat bestond toch maar op een zeer, zeer beperkte schaal. Ik geloof eerlijk dat er vandaag, elke week, elke maand meer arbeiders in het marxisme worden geschoold door de kleine revolutionaire groepen die daar mee bezig zijn; zonder het laken daarbij helemaal naar mijn kant te halen want er zijn gelukkig vele groepen die dat doen. Het aantal geschoolden is veel hoger dan voor 1914. De oplage van marxistische boeken inclusief het tweede en het derde deel van Het Kapitaal van Marx, moeilijke boeken, is vandaag zonder vergelijk met wat dat in het verleden is geweest. Dat toont dat die wetenschap moeilijk is maar niet hermetisch en we moeten allemaal een poging doen om dat hermetische karakter van het marxisme weg te werpen en om zonder te vulgariseren de grondkennis van het marxisme zo breed mogelijk in arbeiderskringen te verspreiden. Dat is echte scholing voor het verheffen van het klassenbewustzijn.