Geschreven: 1968
Bron: speciaal Mei 68 nummer van La Gauche
Vertaling: Valeer Vantyghem
HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2006
Mei 68, aan de vooravond van de ‘Nacht der Barricaden’ hield Ernest Mandel een toespraak in de grote zaal van de Mutualité in Parijs. Voor 6000 studenten en revolutionairen riep hij op tot eenheid tussen arbeiders en studenten, tot solidariteit met de Vietnamese revolutie, tot steun aan de bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld. Een uitgeschreven tekst van de bandopname van deze toespraak verscheen in juni 68 in een speciaal Mei 68 nummer van het linkse Belgische weekblad La Gauche.
Bij elke analyse van de studentenopstanden moeten we vertrekken vanuit deze essentiële overweging: de universiteiten kenden een enorme aangroei. Een nieuw sociaal milieu is geboren, en dit uit was het meest eigen is aan de neokapitalistische samenleving zelf, uit wat deze samenleving aanziet als zijn meest wezenlijke verworvenheid: de stijging van de levensstandaard; de vooruitgang van de techniek en de opkomst van de massamedia; de behoeften geschapen door de automatisering. De Verenigde Staten tellen vier miljoen universiteitsstudenten, West Europa anderhalf miljoen en Japan meer dan een miljoen. En het neokapitalisme heeft dit nieuwe sociaal milieu niet kunnen integreren, onmogelijk door de manier waarop dit systeem heden ten dage in West Europa, de Verenigde Staten en Japan functioneert.
Op de universiteiten hebben de studenten de materiële omkadering niet kunnen vinden nodig voor hun studies. Ze hebben er de opleiding niet kunnen vinden waarnaar ze op zoek waren. En dan vooral, eenmaal de universiteit achter de rug vinden ze minder en minder een betrekking waarop ze hoopten recht te hebben toen ze de universiteit betraden.
Als volgt luidt het antwoord dat we moeten geven aan een ‘citoyen’ die zich de vertegenwoordiger noemt van de Jong Socialisten van de SFIO [1] die eens in de vaste rubriek ‘Libres Opinions’ van Le Monde sprak over ‘onze’ samenleving als een maatschappij vol overvloed waarin ‘iedereen’ nu verzekerd is van de volledige tewerkstelling en waarbij de levensstandaard almaar beter wordt.
Deze ‘citoyen’ was vergeten zijn bril op te zetten toen hij de statistieken inkeek betreffende de werkloosheid in West Europa. Hij had niet opgemerkt dat er tijdens de laatste twee winters drie miljoen werklozen waren geweest. Hij had niet gemerkt dat zelfs in Frankrijk het aantal mensen zonder werk het half miljoen had overschreden, en dit in volle economische expansie, een expansie waar de regering zo prat op gaat. Hij had niet gemerkt hoe hoog het aantal jongeren was onder deze werklozen - en er zijn er nog veel meer - al diegenen die niet in de statistieken zijn opgenomen. Hij had niet gemerkt dat in de Verenigde Staten het percentage jongeren zonder werk in de getto’s de 20% overschrijdt.
Kortom, wat die ‘citoyen’, en evenzo ontelbare wierookdragers van het neokapitalisme, niet begrepen hebben, is het feit dat dit systeem allesbehalve de economische en sociale problemen heeft opgelost, erger nog, niet eens de grofste tekortkomingen van het 19e eeuwse kapitalisme heeft weggewerkt. Komt daar nog eens bij een nieuwe serie tegenstellingen, die nog minder een uitkomst lijken te vinden.
Het neokapitalisme confronteert de studerende jeugd met deze tegenstellingen die niet opgelost raken, niet binnen de universiteit, maar ook niet binnen het economische systeem of binnen de bourgeois samenleving, een samenleving die voortdurend in crisis verkeert.
Er wordt gezegd dat de universiteit zich niet heeft aangepast en derhalve worden er hervormingen geëist, en dit doet men natuurlijk als goede reformist. Dus worden de studenten, wanneer ze deze hervormingen van de bourgeois universiteit de rug toekeren, ervan beschuldigd dat ze de dialoog weigeren.
Maar wat de revolterende studenten weigeren is precies een dialoog binnen dit vooropgestelde kader waaraan niet kan worden getornd, de bourgeois Staat, vertegenwoordigd door de burgerlijke regeringen van West Europa en Japan.
Wanneer men hen zegt: het budget is onvoldoende om aan ieder van jullie, onmiddellijk, lokalen, professoren en assistenten, restaurants en homes, en vooral de kwaliteit van onderwijs te garanderen die jullie opeisen, neem genoegen met het aanbrengen van stapsgewijze veranderingen ... waarvan iedereen weet dat ze onvoldoende zijn ... en derhalve hebben de studenten duizend en één reden om te antwoorden: ‘hou op met leuteren over het budget van Nationale Opvoeding en over de financiële middelen van de overheid. Spreek liever over de economische middelen die deze maatschappij ter beschikking heeft. Erkent dat ge de miljarden, nodig voor een universiteit de 20ste eeuw waardig, niet vindt omdat ge miljarden verspilt aan uw ‘force de frappe’[2]. Geeft toe dat ge enorme technische productiekrachten in de kiem smoort, evenals culturele en intellectuele, omdat ge liever vernietigingswapens produceert!’
Het is in die zin en terecht dat de studenten de dialoog ‘weigeren’ en een ‘hervorming van de universiteit’ afwijzen binnen het kader van de bourgeois maatschappij, want ze hebben begrepen welke de natuur is van deze samenleving. En hun bijzondere status, samen met dit inzicht, maakt dat ze vandaag de zwakke schakel vormen in de ketting van het neokapitalisme, de eerste die gebroken is, en dit in geheel de westerse wereld.
De studentenopstanden vertolken binnen de sociale geschiedenis de enorme metamorfose die de productiekrachten hebben ondergaan, iets wat Karl Marx in de Grundrise [3] had voorzien en heden ten dage meer dan ooit op gang is gekomen en wat binnen het kader van het kapitalisme niet te verwezenlijken valt. Een metamorfose die hoe dan ook nu reeds ongeduldig haar opwachting maakt: te weten de reïntegratie van de intellectuele arbeid binnen de productie, het intellectuele vermogen van de mens wordt de voornaamste productiekracht binnen de maatschappij. Toen er plots gesproken werd over een derde industriële revolutie, over de wetenschappelijke revolutie, hadden vele economisten en sociologen, burgerlijke, kleinburgerlijke of marxisten een vermoeden in die zin. Maar ze hebben niet altijd voor de hand liggende conclusies getrokken als het ging om de plaats van de intellectuele arbeider binnen de maatschappij.
Wanneer heden pseudo-marxisten met minachting spreken over studenten ‘de kinderen van de bourgeois of zelfs toekomstige bourgeois’, dan vergissen ze zich driemaal.
Een eerste maal waar ze niet begrijpen wat de snelle groei van de universiteiten juist betekent, een groei die ervoor zorgt dat de ‘bourgeoiskinderen’ vandaag ruimschoots in de minderheid zijn binnen de studentengemeenschap (evenals de arbeiderskinderen die een uiterst kleine minderheid vormen). Verder begrijpen ze niet dat de aard van de intellectuele beroepen grondig gewijzigd is, de grote meerderheid van de universitair gediplomeerden zijn niet langer patroons, oefenen niet langer een liberaal beroep uit, zijn zelfs niet langer direct handelend tussenpersoon van de patroons met bevelvoerende functies, nee het zijn bedienden aan de staat of in de industrie die deel uitmaken van de grote massa nieuwkomers binnen het salariaat. En tenslotte, de pseudo-marxisten hebben niks begrepen van hoe specifiek het studentenmilieu wel is, een bijzonder sociaal milieu waarin de student uit de grootburgerij opgaat en aldus de banden verbreekt met zijn sociale omgeving. Zonder dat hij reeds is opgenomen in zijn toekomstig sociaal milieu welke het gevolg zal zijn van het beroep dat hem zal worden toegewezen.
En aan de basis van deze drievoudige vergissing ligt deze zaak ten gronde, iets wat deze pseudo-marxisten maar niet willen begrijpen, of niet willen erkennen, te weten, de voornaamste productiekracht van de mens is zijn geestelijke scheppingskracht. Deze intellectuele kracht wordt vandaag slechts voor een deel benut, want het kapitalisme maakt evengoed het leven zuur van de intellectuele arbeiders als het onverbiddelijk de persoonlijkheid en het creatieve vermogen van de handarbeider fnuikt.
De studentenopstanden hebben hun wortels in deze enorme bewustwording dat het neokapitalisme een nieuwe dimensie heeft toegevoegd aan de klassieke aliënatie van de arbeid, eigen aan het kapitalisme, aan iedere maatschappij gebaseerd op klassen, eigen aan iedere samenleving gestoeld op koopwarenproductie.
We mogen gerust stellen dat deze intellectuele arbeidskracht op twee manieren revolutionair en productief is. Vooreerst omdat zij ons tot het besef brengt welke onmetelijke rijkdommen er in haar schuilen, rijkdommen die ons heel snel tot een maatschappij zonder klassen zou kunnen brengen, tot de overvloed. Vervolgens doet ze ons helder inzien welke tegenstellingen, onrecht en barbarij het huidige kapitalisme in zich draagt en dat de gevolgen van deze bewustwording door en door revolutionair zijn.
Het zijn de studenten die als eersten dit alles beseffen, en dit om heel eenvoudige redenen. De arbeidersbeweging met zijn traditionele organisaties is ten gronde gebureaucratiseerd en sinds lang ingeschakeld binnen de bourgeois maatschappij. En wanneer de arbeidersbeweging niet voortdurend en op grote schaal velerlei versperringen opwerpt tegen de invloed van de burgerlijke ideologie, vervalt de grote massa op zijn minst tot ‘normale’ omstandigheden, bezwijkt onder de dominerende invloed van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideeën, zoals Marx en Lenin niet opgehouden hebben te herhalen.
In het studentenmilieu daarentegen kan een veel bredere minderheid, precies daar de sociale en intellectuele omstandigheden hier veel gunstiger zijn dan voor de arbeiders, zich, door individueel nadenken, onttrekken aan deze gerichte beïnvloeding, voortdurend geestelijk geconditioneerd door de grote middelen ter beschikking van de bourgeois maatschappij en het kapitalisme, om de publieke opinie in banen te leiden.
Het valt niet te ontkennen dat in de Verenigde Staten het verzet tegen de smerige imperialistische oorlog in Vietnam juist in het universitaire milieu en bij de jongeren is ontstaan. Het zijn de studenten en Amerikaanse jongeren die een machtige beweging op gang hebben gebracht, die uiteindelijk de zwarte arbeiders heeft meegetrokken en die evenzeer begint vat te krijgen op de massa blanke arbeiders.
In West Europa en Japan heeft zich wezenlijk hetzelfde voorgedaan. Het is in het studentenmilieu en bij de jongeren dat er een sterke beweging op gang is gekomen tegen de oorlog in Vietnam die als eerste de absoluut opportunistische en weifelende fase achter zich heeft gelaten van ‘vrede in Vietnam’ en ‘voor onderhandelingen’. We hebben gezien hoe tienduizenden jonge revolutionairen de straat opgetrokken zijn, in Parijs, Berlijn, Londen, Kopenhagen, Rome, Amsterdam en Brussel om de enige geldige slogan te schreeuwen: volle en volledige solidariteit met het Vietnamese volk, voor de overwinning van de Vietnamese revolutie.
De voorhoede onder de studenten is zich, midden de opstand tegen de burgerlijke universiteit en tegen deze imperialistische oorlog, meer en meer bewust geworden van de noodzaak om zich te richten tegen de bourgeois samenleving in zijn geheel. Uit dit antikapitalistisch bewustzijn trekken ze nu logisch de revolutionair socialistische conclusies: ze bereiden zich voor op de socialistische revolutie. Want zonder proletarisch socialistische revolutie kan er geen sprake zijn van het omver gooien van het kapitalistische regime, noch in West Europa, noch elders in de imperialistische wereld.
Hier moeten we een opmerking maken. De notie ‘revolutionair’, in de proletarische marxistische zin van het woord is altijd nauw verbonden geweest met een andere notie, die van ‘internationalistisch’. Wanneer we moeten vaststellen dat op een moment waarop de Argentijn Che Guevara op de eerste rij heeft gestreden voor de overwinning van de Cubaanse revolutie en vervolgens is gaan sterven opdat de Boliviaanse revolutie zou kunnen zegevieren; wanneer we moeten vaststellen dat op dat eigenste moment de technocraten spreken over de noodzaak van een verenigd Europa, dan is het uitgerekend een secretaris van de Franse communistische partij die het aandurft om te spreken over onze kameraad Danny Cohn Bendit als over een ‘Duits anarchist’ terwijl het Cohn Bendit is die het proletarisch internationalisme belichaamt en het is de secretaris van de PCF die het kleinburgerlijk nationalisme incarneert.
Bij het verslag dat kameraad Bensaïd [4] heeft uitgebracht over de manier waarop de ‘22 maart Beweging’ werd georganiseerd zullen de meeste aanwezige kameraden hebben gedacht aan een frappant vergelijkbare situatie: de manier waarop Fidel Castro en Che Guevara de gewapende strijd op Cuba hebben georganiseerd.
Ook zij hebben gezegd: “We moeten de tactische meningsverschillen tussen de verschillende tendensen van de revolutionaire beweging terzijde schuiven. Vanaf het ogenblik dat we het eens zijn over het essentiële, over de acties die we willen ontketenen, over de manier waarop we zullen breken met de malaise en het terugkrabbelen van de aloude revolutionaire stroming, over de manier waarop de gewapende strijd tegen het imperialisme en de Cubaanse oligarchie kan worden georganiseerd, dan zullen we langzaamaan een proces op gang brengen dat meer en meer door zijn eigen logica zal versnellen en die het mogelijk zal maken de verschillende strekkingen als voorbijgestreefd te zien en er zal een herschikking komen wat ons zal toelaten om doorheen de dagelijkse ervaringen de tactische meningsverschillen op te lossen”.
Een dergelijke houding is enorm heilzaam voor wie wil ontsnappen aan het revolutionisme dat ons zoveel leed heeft bezorgd. Op een bepaald punt gekomen kan de beweging enkel nog in de actie vooruitgang maken, en wanneer de actie uitblijft, is die veroordeeld tot steriliteit en voortdurende verdeeldheid.
Zoals alle kameraden die voor mij het woord hebben gevoerd hebben benadrukt is er de dringende noodzaak om de inschakeling van de studentenbeweging binnen de arbeidersbeweging te realiseren. Ja zeker, de arbeidersbeweging moet de studentenbeweging voor zich winnen, vooral daar studenten eigenlijk arbeiders zijn. Maar ze kunnen niet gewonnen worden binnen de verkalkte en bureaucratische structuren van de traditionele organisaties. Het is in de schoot van de arbeidersklasse in opstand, in de spontane strijd tegen het kapitalisme, bij het scheppen van een nieuwe leiding, in de eigen comités, dat deze herschikking zal plaats vinden, dank zij de actie en in de actie, in het wederzijdse belang, in het hoogste belang van de revolutie.
Dit kan niet gebeuren binnen de traditionele organisaties gezien de geest die heden ten dagen deze schitterende revolutionaire jonge voorhoede in haar greep heeft. En zo we een gevecht voeren door deze herschikking, zo we een gevecht voeren opdat dit bondgenootschap tot stand zou komen, opdat de opstand van de studenten van West Europa zou samenvallen met de strijd voor de proletarische revolutie, dan is het omdat we heel goed weten dat de studenten noch door hun aantal, noch door de plaats die ze bekleden binnen de maatschappij, in staat zijn om op eigen krachten in het Westen de burgerlijke maatschappij omver te gooien.
Ze kunnen en moeten een formidabele rol spelen, als explosieve factor. In die rol kunnen ze in de schoot van de arbeidersklasse, vooral met de hulp van de jonge arbeiders, binnen het proletariaat zelf immense krachten ontketenen die de kapitalistische samenleving en de burgerlijke staat op hun grondvesten doen dreunen.
Op dit ogenblik dat we zien hoe op wereldschaal anti-imperialistische en antikapitalistische krachten naar voren treden, beleven we een nieuwe authentieke opkomst van de wereldrevolutie.
In wezen is het een en dezelfde strijd: het heldhaftige gevecht van het Vietnamese volk tegen het Amerikaanse imperialisme, de Cubaanse revolutie, de moedige guerrillastrijders in Azië, Afrika en Latijns Amerika, de strijd van de zwarte bevolking in de Verenigde Staten voor hun raciale en sociale bevrijding.
Welnu, dit gevecht van de meest onderdrukten, van het volk in de Derde Wereld en van de negerbevolking in de Verenigde Staten begint vanaf nu een evenwaardig echo te vinden in de imperialistische landen. Het is het massaal protest in deze landen tegen de smerige oorlog in Vietnam, het zijn de massale studentenopstanden, het zijn de massale opstanden van jonge arbeiders, hun betogingen en harde stakingen in Le Mans, Caen, Turijn, Bremen en in Essen tegen Springer.
Ook de strijd van de intellectuelen en studenten voorhoede in de zogenaamde socialistische landen in Oost Europa en de USSR maakt integraal deel uit van dit gevecht. Wij brengen hier een warme groet vooral aan de studenten en de arbeiders die in de eerste rij staan van deze strijd.
Want, in dezelfde mate als we de zijde kiezen van de Sovjet-Unie en het ‘socialistische kamp’ wanneer die in botsing komen met de het imperialisme of de bourgeoisie, in diezelfde mate staan we aan de zijde van onze kameraden Kuron en Medzelevsky [5], in die mate staan we ook aan de zijde van de moedige studenten en de voorhoedearbeiders uit Warschau en Polen wanneer ze de strijd opnemen tegen de bureaucratie, voor een waarachtige socialistische democratie, die niks anders kan zijn dan een radendemocratie, dan een democratie die steunt op de raden van arbeiders, studenten en arme boeren, zoals Lenin het ons heeft geleerd.
Op het ogenblik dat dit gevecht, wereldwijd gevoerd, de volwassen arbeiders zal meetrekken tegen de inkomenspolitiek, tegen de overlegeconomie, tegen de werkloosheid die de kop opsteekt, tegen de dreiging die weegt op de tewerkstelling, tegen de inschakeling van de vakbonden binnen de bourgeois Staat, tegen de almaar duidelijker wordende evolutie naar de Sterke Staat in West Europa, tegen de NAVO en het Atlantisch Pact, voor het heropleven van de arbeidersbeweging die uitmondt in een strijd gevoerd door de arbeiders die eindelijk het kapitalistische regime zelf in vraag stelt, dan kunnen we de huidige voorhoede omsmeden tot een machtige revolutionaire partij die de leiding neemt van de massa’s.
Samen zijn we onoverwinnelijk.
Samen zullen we het grootse werkstuk dat vijftig jaar geleden is aangevat met de Oktoberrevolutie afwerken, de overwinning van de socialistische wereldrevolutie !
_______________
[0] De titel is van de vertaler
[1] SFIO: Section Française de l’Internationale Ouvrière — de Socialistische Partij
[2] Force de Frappe: atoombewapening van Frankrijk opgestart door president De Gaulle.
[3] Karl Marx, Grundrisse: zie Machinerie en levende arbeid
[4] Daniël Bensaïd: lid van de leiding van de trotskistische Jeunesse Communiste Revolutionnaire en van de ‘22 maart Beweging’ waarvan Cohn Bendit de woordvoerder was. Deze beweging lag met de bezetting van de Sorbonne universiteit aan de basis van de revolte van Mei 68. Een maand later werd de JCR buiten de wet gesteld. Bensaïd is nu een gerenommeerd filosoof en lid van de LCR (IVe Internationale).
[5] Kuron en Medzelevsky: dissidenten binnen de leiding van de Poolse communistische jeugd die hevig kritiek hadden op de bureaucratie. Zullen in de jaren 80 een prominente rol spelen binnen de vakbond Solidarnosc.