Geschreven: april 1962
Bron: Links nr. 12, 28 april 1962
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 09 oktober 2008
Zie ook: Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn |
Een van de belangrijkste verschillen tussen neokapitalistische pseudo structuurhervormingen en echt socialistische structuurhervormingen ligt wel in het probleem van de economische democratie. Het bedrijfsleven is vandaag het laatste toevluchtsoord van autocratie en feodaliteit. Wij zijn ‘vrije staatsburgers’, en mogen om de drie, vier jaar volksvertegenwoordigers, senatoren, provincieraadsleden en gemeenteraadsleden kiezen. Die kiesstrijd duurt maar enkele weken, en de praktische gevolgen van onze keuze ondergaan we maar van tijd tot tijd. Maar dag in dag uit werken we in bedrijven waar we onze personeelchef en onze patroons geenszins democratisch kunnen kiezen, waar wij moeten gehoorzamen aan de bevelen, ook al worden die met een tintje ‘human relations’ blauwgeverfd.
Neokapitalistische structuurhervormingen veranderen niets fundamenteels aan de toestand, omdat zij in de grond geen machtsoverdracht van de grote financiële groepen, die de economie beheersen, naar de gemeenschap inhouden. Soms kunnen zij tot nationalisatie van deficitaire sectoren leiden, — maar dan krijgen die een zuivere bureaucratische structuur die praktisch aan de toestand van de werkende mens niets verandert in vergelijking met de toestanden onder privébezit. Het is eveneens mogelijk dat men aan vakbondsafgevaardigden z.g. ‘medezeggenschap’ geeft in organen zoals de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven of de Franse Plancommissie. Negen keren op de tien zitten de vakbondsafgevaardigden daar in de minderheid, t.t.z. als gijzelaars van de patronale of patronaal technocratische meerderheid. En zelfs wanneer die organen ‘paritair’ zijn samengesteld dan is dit ook maar schijn. Want wie kan beweren dat 5 vakbondssecretarissen zonder daadwerkelijke economische macht ‘gelijkwaardig’ zijn aan 5 patroons of bankiers die alle economische macht in hun handen concentreren?
Zolang het privaateigendom aan grote productiemiddelen bewaard blijft, kan dus van echte economische democratie geen sprake zijn. En onder kapitalistische eigendomsverhoudingen is elke stap naar economische democratie die zich beperkt tot z.g. ‘samenwerkende organen’ aan de spits van het bedrijfsleven een stap in de verkeerde richting.
De echte oplossing kan slechts uitgaan van het werkelijk doordringen van de arbeiders in de cellen van het bedrijfsleven, t.t.z. in de bedrijven zelf. André Renard heeft dit vroeger eens kort en bondig uitgedrukt: onder kapitalisme; arbeiderscontrole, onder socialisme; medebeheer.
Wij beschikken niet over voldoende gegevens om de balans op te maken van de z.g. ‘structuurhervormingen’ van 1948. Links zou er goed aan doen, desbetreffende een enquête te beginnen onder militanten die deze in de praktijk beleefd hebben. Maar wij menen te kunnen zeggen, dat de algemene stemming die vandaag bij de georganiseerde arbeiders tegenover de ondernemingsraden heerst er een is van ontgoocheling, dikwijls eveneens, als is zij dan discreter en in kieser bewoordingen uitgedrukt dan bij de gewone arbeider.
De voornaamste grieven die telkens weerkeren — nu eens vanwege de gewone arbeiders, dan weer vanwege de militanten, en soms van beide kanten tegelijk — kunnen wij als volgt samenvatten:
1. De vakbeweging was niet voorbereid op die hervorming; het ontbreekt aan geschoolde militanten;
2. De arbeiders interesseren zich niet voor de ondernemingsraden (soms voegt men erbij: ‘omdat zij toch niet meer centen opleveren’);
3. De praktische resultaten van de werking van die raden is zeer gering.
In al die vaststellingen, steekt ongetwijfeld een kern van waarheid. Maar men zou tot verkeerde conclusies komen, moest men die verschillende punten van elkaar afzonderen, of er een soort van logische lijn in vinden.
De fundamentele oorzaak van de ontgoocheling ligt in het wezen van de ondernemingsraden zelf, zoals de wet van 1948 ze heeft geschapen, t.t.z. met zuiver raadgevende bevoegdheden, zonder dat een verplichte standaardisatie van de boekhouding onder toezicht van bestendige revisors werd ingevoerd.
Vaak beweert men in sommige kringen dat ‘de arbeiders zich niet wensen bezig te houden met vraagstukken betreffende het beheer van de bedrijven’. Onder de huidige omstandigheden is dit voorzeker juist, — zoals het eveneens toepasselijk is op soortgelijke pogingen in sommige landen van het Oosten op zuiver raadgevende schaal ondernomen. De reden daarvoor is zeer eenvoudig. De arbeider die acht uur per dag hard werkt, en daarenboven nog 1 uur verliest om op ’t werk of naar huis te geraken, aanziet het deelnemen aan zittingen van zuiver raadgevende aard, waaruit meestal geen enkel praktisch resultaat voortvloeit als verloren tijd, en zijn vrije tijd is te beperkt en te kostbaar opdat hij hem in onnodige zittingen zou verkwisten.
Het volstaat echter, het zuiver consultatief karakter van die raden op te heffen en er uitvoerende organen van te maken — zoals dit bv. in Joegoslavië is gebeurd — opdat de belangstelling van de arbeiders met één slag gewekt wordt. Wanneer hij weet dat het van het werk van die raden afhangt of hij al dan niet een dertiende of een veertiende maand loon ontvangt; of dat het bedrijf al dan niet zijn werkgelegenheid jarenlang kan waarborgen, — dan is zijn belangstelling van het begin af aan zeer groot en kan zij vlug tot een actieve deelname van heel het personeel aan de werkzaamheid van die raden voeren. Daarvoor is het alleszins noodzakelijk, dat de afgevaardigden van het personeel, die in ondernemingsraden zitten, het recht zouden hebben, op algemene vergaderingen juist over al die economische problemen te berichten, die men tijdens de zittingen van de ondernemingsraden heeft behandeld en die rechtstreeks betrekking hebben op de loon- en werkvoorwaarden van de gewone arbeider. Anders krijgt deze opnieuw de indruk dat zich alles toch achter zijn rug voltrekt, — en reageert hij daarop begrijpelijkerwijze met groeiende onverschilligheid.
De belangrijkste hervormingen die men aan het huidig stelsel van de ondernemingsraden moet aanbrengen om die onverschilligheid van de gewone arbeiders te overwinnen zijn dus:
- omvorming van een zuiver consultatieve naar een uitvoerende functie op economisch gebied;
- opheffing (al ware het maar gedeeltelijk) van beroeps- en bankgeheim. Dit zou mogelijk maken op algemene vergaderingen van het personeel de discussies in de ondernemingsraden in detail toe te lichten.
Wij willen erop wijzen, dat die twee hervormingen in de richting van arbeiderscontrole reeds nu van tijd tot tijd in de praktijk worden toegepast, — te weten wanneer het om deficitaire bedrijven gaat en de patroon of de directie de ondernemingsraad ter hulp roept om van de staat of van de banken deze of gene concessie te krijgen. Dan komen plots alle economische en financiële details voor de pinnen (men herinnere zich bv. de revelaties tijdens de discussie om de bedrijven Roos Geerinckx-De Naeyer in Aalst!), en dan is er van beroeps- , handels- , of bankgeheim geen sprake meer!
Welnu, de arbeidersbeweging zou moeten eisen dat hetgeen in gevallen van deficitaire bedrijven gebeurt ook op alle normaal werkende bedrijven van toepassing zou zijn. Als de patroons de noodzakelijkheid inzien, alle inlichtingen betreffende hun verliezen te socialiseren, dan kunnen zij er zich niet uit principiële redenen tegen verzetten, dat de arbeidersbeweging van hen eist, ook alle inlichtingen betreffende winsten ruchtbaar te maken.
Voorzeker betekent dit een ingrijpen tegen het beginsel van het onbeperkt eigendomsrecht. Maar elke stap in de richting naar economische democratie is een stap naar beperking en later van opheffing, van dit privaateigendom. Zelfs bisschoppen hebben in ’t openbaar vastgesteld dat het beginsel van een onbeperkt eigendomsrecht van enkelen over bedrijven, waarvan duizenden zoniet tienduizenden leven, in tegenstelling staat met de vereisten van de menselijke waardigheid. De strijd voor de economische democratie is de strijd voor het herwinnen van die waardigheid. Hij kan dus niet aan de grens van heilig privaateigendom stilhouden.
Zou zulk een hervorming van de wet van 1948 het vraagstuk van de scholing, van het gebrek aan kaders, automatisch oplossen? Voorzeker niet. Het komt ons echter voor, dat sommigen dit argument gebruiken op een manier, die verduiveld veel gelijkt op een verontschuldiging... voor totale passiviteit. Omdat er ‘te weinig kaders’ waren, was de socialisatie in 1919 onmogelijk, om dezelfde redenen was ook de toepassing van het Plan de Man in 1935 onmogelijk, dus 16 jaar later, waarom heeft men die kaders dan intussen niet gevormd? Vandaag zijn we in ’t jaar 1962, zevenentwintig jaar na het opgeven van het Plan van de Arbeid, en drieënveertig jaar na het opgeven van de socialisatie projecten van 1919. Kaders heeft men schijnbaar nog altijd niet gevormd; maar het argument haalt men met evenveel zekerheid aan als gisteren...
Wat zulk een hervorming van de wet van 1948 in elk geval zou opleveren, dat zou de stijgende belangstelling vanwege de gewone arbeider zijn. Deze zouden beginnen drukking uit oefenen op de vakbondsleidng, opdat aan systematische scholing en kadervorming zou worden gedaan. In plaats van de kandidaten kaders als spelden in een hooimijt onder alle aangesloten leden te moeten zoeken, zouden zij vanzelf naar voren treden. In de algemene vergaderingen waarin de verslagen over de werkzaamheid van de ondernemingsraden zouden worden besproken, zouden zich ook tegenkandidaten doen opmerken. De toepassing van de economische democratie zou op haar beurt... een beetje meer democratisch worden dan vandaag.
Voor welke overdracht aan besluitrechten van de beheerraad naar de ondernemingsraad moeten wij in de eerste plaats strijden? Voor alles wat betreft aanwerving en ontslag van personeel, werkvoorwaarden en werkritme in het bedrijf, en eveneens alles wat betreft aanstelling en keus van het leger der ‘onderofficieren’, t.t.z. de bazen en meestergasten. Dit zou een grote stap vooruit zijn naar het scheppen van echte ‘menselijke verhoudingen’ in de bedrijven, waarover de kapitalisten en hun agenten vandaag maar bazelen. Wat betreft rentabiliteitsberekeningen en investeringen zouden de ondernemingsraden een controlerecht moeten verwerven op alle belangrijke werkzaamheden van het bedrijf, controle recht dat, in een eerste fase, geen vetorecht zou zijn, maar enkel een recht op onbeperkte informatie. Op die manier zou de arbeiderscontrole worden wat Louis de Brouckère van haar had gehoopt: een grote leerschool voor medebeheer, t.t.z. een grote leerschool voor echte socialisatie!