Rosa Luxemburg
De crisis der sociaaldemocratie


Hoofdstuk VII

Hoe echter nu ondanks alles wanneer wij het uitbreken van de oorlog niet hebben kunnen voorkomen, wanneer de oorlog er eenmaal is, wanneer het land voor een vijandelijke inval staat moeten wij dan het eigen land weerloos maken, het aan de vijand prijsgeven de Duitsers aan de Russen, de Fransen en Belgen aan de Duitsers, de Serviërs aan de Oostenrijkers? Wil de socialistische stelling niet: het zelfbeschikkingsrecht der naties dat ieder volk gerechtigd en verplicht is zijn vrijheid en onafhankelijkheid te beschermen? Wanneer het huis brandt, moet men daar niet bovenal blussen, in plaats van naar de schuldige te zoeken die de brand gesticht heeft? Dit argument van “het brandende huis” heeft in de houding van de socialisten hier en ginds, in Duitsland en in Frankrijk een grote rol gespeeld. Ook in neutrale landen heeft het school gemaakt: in het Hollands vertaald heet het, wanneer het schip lek is, moet men daar niet bovenal het lek proberen te stoppen? Zeker, nietswaardig het volk, dat voor de buitenlandse vijand capituleert, zoals de partij nietswaardig is, die voor de binnenlandse vijand capituleert. Slechts één zaak hebben de brandweerlieden van “het brandende huis” vergeten: dat in de mond van de socialist de verdediging van het vaderland wat anders is, dan de rol van kanonnenvoer onder het bevel van de imperialistische bourgeoisie. Allereerst wat de inval aangaat, is dat werkelijk dat schrikbeeld, waarvoor elke klassenstrijd in het land verdwijnt, als door een oppermachtige tovenarij uitgebannen en verlamd? Volgens de theorie van het burgerlijke patriottisme en de staat van beleg, die de politie er op na houdt, is elke klassenstrijd een misdrijf tegen de belangen van de verdediging van het land, omdat hij het in gevaar brengen en de verzwakking van de weerkracht der natie moet zijn.

Door dit getier heeft de officiële sociaaldemocratie zich laten overbluffen. En toch toonde de moderne geschiedenis van de burgerlijke maatschappij steeds weer aan, dat voor haar de buitenlandse inval niet de ergste van alle gruwelen was, zoals zij steeds worden voorgesteld, doch een bij voorkeur gebruikt en beproefd middel tegen de binnenlandse vijand. Riepen de Bourbons en de aristocraten van Frankrijk niet om de inval in het land tegen de jakobijnen? Riep de contrarevolutie van Oostenrijk en de kerkelijke staat niet in 1849 om de Franse inval tegen Rome, de Russische inval tegen Boedapest? Dreigde niet in Frankrijk de partij van de orde in 1850 openlijk met de inval der Kozakken om de nationale vergadering tam te maken? En werd niet door het fameuze verdrag van 18 mei 1871 tussen Jules Favre, Thiers en co en Bismarck de vrijlating overeengekomen van het gevangen bonapartistische leger en directe ondersteuning van de Pruisische troepen voor de uitroeiing van de Commune van Parijs? Voor Karl Marx was deze historische ervaring voldoende om reeds 45 jaar geleden de nationale oorlogen van de moderne burgerlijke staten als zwendel te ontmaskeren. In zijn beroemd adres van de Generale Raad der Internationale over de Commune van Parijs [het derde adres, ‘De val van Parijs’ (mei 1871) — MIA] zei hij:

Dat na de geweldigste oorlog van de nieuwere tijd het overwinnende en het verslagen leger zich verbonden voor het gemeenschappelijk afslachten van het proletariaat een zo ongehoorde gebeurtenis bewijst, niet zoals Bismarck meent, de uiteindelijke onderdrukking van de zich omhoog worstelende nieuwe maatschappij, maar de algehele verbrokkeling van de bourgeoismaatschappij. De hoogste heldhaftige vlucht, waartoe de oude maatschappij nog in staat was, is de nationale oorlog en deze blijkt nu niets anders dan regeringszwendel te zijn, die geen ander doel meer heeft dan de klassenstrijd te verschuiven en die uiteenspat, zodra de klassenstrijd in burgeroorlog oplaait. De klassenheerschappij is niet langer in staat, zich in een nationaal uniform te verbergen; de nationale regeringen zijn het eens tegenover het proletariaat!

Inval en klassenstrijd zijn dus in de burgerlijke geschiedenis geen tegenstellingen, zoals dat in de officiële legende voorgesteld wordt, maar het ene is middel en uiting van het andere. En wanneer voor de heersende klassen de inval een beproefd middel tegen de klassenstrijd betekent, zo is voor de omhoog strevende klassen de scherpste klassenstrijd nog altijd het beste middel tegen de invasie gebleken. Aan de drempel van de nieuwe tijd laat reeds de stormachtige, door talrijke innerlijke omwentelingen en aanvallen van buiten omgewoelde geschiedenis der steden, vooral die der Italiaanse, de geschiedenis van Florence en Milaan met haar honderdjarig worstelen tegen de Hohenstaufen zien, dat de macht en de onstuimigheid van de innerlijke klassenworstelingen de kracht van verdediging der gemeenschap naar buiten niet slechts niet verzwakken, maar dat integendeel eerst uit de smidse van deze worstelingen de machtige gloed opstijgt, die sterk genoeg is aan iedere vijandelijke botsing van buiten af tegenstand te bieden. Maar het klassieke voorbeeld van alle tijden is de grote Franse Revolutie. Wanneer ooit, dan gold voor Frankrijk van 1793, voor het hart van Frankrijk, Parijs: Vijanden rondom! Wanneer Parijs en Frankrijk toen niet bezweken voor de stormvloed van het verenigde Europa, de inval van alle kanten, maar zich gedurende de worsteling zonder voorbeeld, met het groeien van het gevaar en van de vijandelijke aanval zich tot steeds reusachtiger weerstand samenbalden, iedere nieuwe coalitie van de vijanden door vernieuwde wonderen van onuitputtelijke strijdmoed geheel versloegen, dan was dat slechts aan de onbeperkte ontketening van de innerlijke krachten der maatschappij in de grote klassenworsteling te danken. Thans, vanuit het perspectief van een eeuw, is duidelijk te zien, dat slechts de scherpste uitdrukking van die worsteling, dat slechts de dictatuur van het volk van Parijs en haar niets ontziend radicalisme uit de bodem van de natie middelen en krachten hebben kunnen stampen, die voldoende waren, de pas geboren burgerlijke maatschappij tegen een wereld van vijanden te verdedigen en in stand te houden: tegen de intriges der dynastie, de landsverraderlijke machinaties der aristocraten, de brouwsels van de clerus, de opstand van de Vendée, het verraad der generaals, de tegenstand van zestig hoofdsteden der departementen en provincies en tegen de verenigde legers en vloten der monarchistische coalitie van Europa.

Zoals eeuwen bewijzen, is dus niet de staat van beleg maar de niets ontziende klassenstrijd, die het gevoel van eigenwaarde, de moed tot het offer en de zedelijke kracht van de volksmassa’s wakker schudt, de beste bescherming en de beste afweer van het land tegen vijanden van buiten. Hetzelfde tragische misverstand overkwam aan de sociaaldemocratie, als zij zich ter motivering van haar houding op het zelfbeschikkingsrecht der naties beroept. Het is waar: het socialisme kent aan ieder volk het recht toe van onafhankelijkheid en vrijheid, van zelfstandige beschikking over het eigen lot. Maar het is een ware hoon op het socialisme, wanneer de tegenwoordige kapitalistische staten worden voorgesteld als de uitdrukking van dit recht van zelfbeschikking der naties. In welke van deze staten heeft de natie tot nu toe over de vormen en voorwaarden van zijn nationaal, politiek of sociaal bestaan beslist? Wat de zelfbeschikking van het Duitse volk betekent, wat zij wil dat hebben de democraten van 1848, dat hebben de voormannen van het Duitse proletariaat, Marx, Engels, en Lassalle, Bebel en Liebknecht verkondigd en verdedigd: het is de verenigde Groot-Duitse republiek. Voor dit ideaal hebben de Maartstrijders in Wenen en Berlijn op de barricaden hun bloed vergoten, voor de verwezenlijking van dit program wilden Marx en Engels in 1848 Pruisen tot een oorlog tegen het Russische tsarisme dwingen. De eerste eis voor de vervulling van een nationaal program was de liquidatie van “de hoop georganiseerde verrotting, Habsburgse monarchie genoemd” en de afschaffing van de Pruisische militaire monarchie, zowel als van de twee dozijn dwergmonarchieën in Duitsland.

De nederlaag der Duitse revolutie, het verraad van het Duitse burgerdom aan zijn eigen volkdemocratische idealen, leidde tot het Bismarckse regiem en zijn schepping: het tegenwoordige Groot-Pruisen met de twintig vaderlanders onder één hielenspits, dat zich het Duitse Rijk noemt. Het tegenwoordige Duitsland is op het graf van de Maartrevolutie, op de puinhopen van het nationale zelfbeschikkingsrecht van het Duitse volk gesticht. De tegenwoordige oorlog, die naast het behoud van Turkije, het behoud van de Habsburgse monarchie en de versterking van de Pruisische militaire monarchie ten doel heeft, is een herhaald onder de grond stoppen van de gevallenen van maart en van het nationale program van Duitsland. En een werkelijk duivelse grap van de geschiedenis bestaat daarin, dat sociaaldemocraten, de erfgenamen der Duitse patriotten van 1848 in deze oorlog trekken met het vaandel van het zelfbeschikkingsrecht der naties in de hand! Of is soms de derde republiek met haar koloniale bezittingen in vier en met haar koloniale gruwelen in twee werelddelen uitdrukking van de zelfbeschikking van de Franse natie?

Of is het Britse Rijk, dat met Indië en de Zuid-Afrikaanse heerschappij van een miljoen blanken over vijf miljoen gekleurden? Of is dat Turkije, het tsarenrijk? Slechts voor een burgerlijke politicus, voor wie de herenrassen de mensheid en de heersende klassen de natie zijn, kan in de koloniale mogendheden in het algemeen van een nationale zelfbeschikking sprake zijn. In de socialistische betekenis van dit begrip is er geen vrije natie, wanneer haar staatkundig bestaan op de onderwerping van andere volken berust, want ook de koloniale volkeren tellen als volkeren en als leden van de staat mee. Het internationale socialisme erkent het recht van vrije, onafhankelijke, gelijkberechtigde naties, doch alleen dit internationale socialisme kan zulke naties scheppen, kan het zelfbeschikkingsrecht der volkeren verwezenlijken. Ook deze leuze van het socialisme is, zoals alle andere, is geen zaligverklaring van het bestaande, maar een wegwijzer en aansporing voor de revolutionaire, omvormende, actieve politiek van het proletariaat. Zolang kapitalistische staten bestaan, met name zolang de imperialistische wereldpolitiek het innerlijke en het uiterlijke leven der staten bepaalt en vorm geeft, heeft het nationale zelfbeschikkingsrecht met hun praktijk zowel in oorlog als in vrede niet het geringste gemeen. Meer nog: in het huidige imperialistische milieu kunnen er tenslotte geen nationale verdedigingsoorlogen meer zijn en iedere socialistische politiek, die afziet van dit bepalende historische milieu, die zich midden in de maalstroom van de wereld slechts door de geïsoleerde gezichtspunten van een land wil laten leiden, is van tevoren op zand gebouwd.

Wij hebben reeds de achtergrond van de tegenwoordige botsing van Duitsland met zijn tegenstanders getracht aan te wijzen. Het was nodig, de eigenlijke drijfveren en de innerlijke samenhangen van de huidige oorlog nader te belichten, omdat in het stelling nemen van onze fractie, zowel als onze pers, de verdediging van het bestaan, de vrijheid en beschaving van Duitsland een beslissende rol speelde. Daartegenover moet vastgehouden worden aan de historische waarheid, dat het gaat om een door het Duitse imperialisme door zijn wereldpolitieke doeleinden sedert jaren voorbereide en in de zomer van 1914 door de Duitse en Oostenrijkse diplomatie doelbewuste bewerkte preventieve oorlog. Daarboven uit is bij de algemene beoordeling van de wereldoorlog en zijn betekenis voor de klassenpolitiek van het proletariaat het probleem van de verdediging en de aanval, het probleem van de schuldige geheel zonder betekenis. Is Duitsland het allerminst in de zelfverdediging, dan geldt dat ook voor Frankrijk en Engeland want wat zij verdedigen, is niet hun nationale, maar hun wereldpolitieke positie, hun door de aanslagen van de Duitse parvenu bedreigde, oude imperialistische bezit. Wanneer de strooptochten van het Duitse en Oostenrijkse imperialisme in het Oosten de wereldbrand zonder twijfel hebben aangestoken, dan hadden het Franse imperialisme door de verovering van Marokko, het Engelse door zijn voorbereiding van de roof van Mesopotamië en Arabië, zowel als door alle maatregelen tot verzekering van zijn dwangheerschappij in Indië, het Russische door zijn op Constantinopel gerichte Balkanpolitiek, blok voor blok de brandstof verzameld en opgestapeld.

Wanneer de militaire bewapeningen een wezenlijke rol als drijfveer voor het losbreken van de ramp gespeeld hebben, dan waren zij een concurrentiestrijd van alle staten. En wanneer Duitsland tot de Europese bewapening door de Bismarckse politiek van 1870 de grondslag had gelegd, dan was die politiek vroeger door die van het tweede keizerrijk begunstigd en later bevorderd door de militaristische koloniale avonturierpolitiek van de derde republiek, door haar expansies in Oost-Azië en Afrika. De Franse socialisten waren in hun illusie van de nationale verdediging speciaal gedreven door het feit, dat de Franse regering, zowel als het gehele volk in juli 1914 niet de minste oorlogsplannen hadden. In Frankrijk zijn thans allen oprecht en eerlijk, zonder voorbehoud en rondborstig voor de vrede, getuigde Jaurès in de laatste redevoering van zijn leven, op de vooravond van de oorlog, in het Volkshuis van Brussel. Dit feit klopt volkomen en kan psychologisch de verontwaardiging begrijpelijk maken, die zich van de Franse socialisten heeft meester gemaakt, toen de misdadige oorlog het land werd opgedrongen. Maar ter beoordeling van de wereldoorlog als een historisch verschijnsel en voor het tegenover de oorlog stelling nemen van de proletarische politiek, is het feit niet voldoende. De geschiedenis, uit welke de tegenwoordige oorlog geboren werd, begon niet eerst in juli 1914, maar zij reikt tientallen jaren terug, waarin draad aan draad zich met de noodzakelijkheid van een natuurwet aan elkaar vastknoopte, tot het klein mazig net van de imperialistische wereldpolitiek vijf werelddelen omstrikt had, een geweldig historisch complex van verschijnselen, wier wortels tot in de vulkanische diepten van het economische worden reiken, wier uiterste vertakkingen in de onduidelijk schemerende nieuwe wereld overgaan. Verschijnselen, bij wier omvattende grootheid de begrippen van schuld en boete, van verdediging en aanval wezenloos verbleken.

De imperialistische politiek is niet het werk van een of enige staten, zij is het product van een bepaalde graad van rijpheid in de wereldontwikkeling van het kapitaal, een van huis uit internationaal verschijnsel, een ondeelbaar geheel, dat slechts kenbaar is in al zijn wederkerige betrekkingen en waaraan zich geen enkele staat kan onttrekken. Van dit standpunt uit kan eerst het probleem der nationale verdediging in de huidige oorlog juist beoordeeld worden. De nationale staat, nationale eenheid en onafhankelijkheid, dat was het ideologische schild, waarachter zich de burgerlijke grote staten in Midden-Europa in de vorige eeuw constitueerden. Het kapitalisme kan zich niet verdragen met het systeem van kleine staten, met economische en politieke versplintering, het heeft voor zijn ontplooiing een zo groot mogelijk, innerlijk gesloten gebied nodig en een geestelijke beschaving, zonder welke zomin de behoeften van de maatschappij op het niveau gebracht kunnen worden, dat met de kapitalistische warenproductie overeenstemt als het mechanisme van de moderne burgerlijke klassenheerschappij kan functioneren. Voor dat het kapitalisme kon uitgroeien tot een de aarde omspannende wereldeconomie, probeerde het zich binnen de nationale grenzen van een staat een gesloten gebied te verschaffen. Dit program is omdat het slechts langs revolutionaire weg verwezenlijkt kon worden op het door de middeleeuwen overgeleverde politieke en economische schaakbord alleen in Frankrijk, in de grote revolutie verwezenlijkt. In het overige Europa is het, zoals de burgerlijke revolutie in het algemeen, stukwerk geworden, halverwege blijven stil staan.

Het Duitse Rijk en het tegenwoordige Italië, het voortbestaan van Oostenrijk-Hongarije en van Turkije tot op heden, het Russische Rijk en het Britse Wereldrijk zijn daarvoor sprekende bewijzen. Het nationale program had slechts als ideologische uitdrukking van de opwaarts strevende, naar de macht in de staat begerende bourgeoisie een historische rol gespeeld, tot zich de burgerlijke klassenheerschappij in de grote staten van Midden-Europa zo goed mogelijk gevestigd, voor zich in die staten de nodige werktuigen en voorwaarden geschapen heeft. Sedertdien heeft het imperialisme het oude burgerlijk democratische programma geheel begraven, doordat het de expansie boven de nationale grenzen uit en zonder met nationale samenhangen rekening te houden tot het program van de bourgeoisie van alle landen heeft verheven. De nationale frase is zeker gebleven. Haar werkelijke inhoud, haar functie is echter in het tegendeel verkeerd, zij fungeert alleen nog als gebrekkige dekmantel van imperialistische neigingen en als krijgskreet van de imperialistische mededingingen, als enig en laatste ideologisch middel, waarmee de volksmassa’s voor haar rol van kanonnenvoer in de imperialistische oorlogen gevangen kunnen worden. De algemene tendens van de tegenwoordige kapitalistische politiek beheerst daarbij als oppermachtig blindheersende wet evengoed de politiek der afzonderlijke staten als de wetten van de economische concurrentie de voorwaarden van de productie van de afzonderlijke ondernemer gebiedend bepalen.

Denken wij voor een ogenblik om het spook van de nationale oorlog, dat de sociaaldemocratische politiek tegenwoordig beheerst, te onderzoeken dat in een van de tegenwoordige staten de oorlog in zijn uitgangspunt werkelijk als zuiver nationale verdedigingsoorlog is begonnen, dan leidt bovenal militair succes tot de bezetting van vreemde gebieden. Bij het aanwezig zijn echter van hoogst invloedrijke kapitalistische groepen, die belang hebben bij imperialistische veroveringen, worden gedurende de oorlog zelf begeerten gewekt, de imperialistische tendens die in het begin van de oorlog eerst in de kiem aanwezig was of sluimerde, zal in het verloop van de oorlog zelf als in een broeikasatmosfeer opkomen en het karakter van de oorlog, zijn doeleinden en resultaten bepalen. Verder: het systeem van de bondgenootschappen tussen de militaire staten, dat sedert tientallen jaren de politieke betrekkingen van de staat beheerst, brengt met zich, dat ieder der oorlogvoerende partijen gedurende de oorlog ook op zuiver defensieve gronden bondgenoten aan haar kant poogt te brengen. Daardoor worden steeds meer landen in de oorlog betrokken en daarmee onvermijdelijk imperialistische kringen van de wereldpolitiek beroerd en nieuwe geschapen. Zo heeft aan de ene kant Engeland Japan in de oorlog getrokken, de oorlog uit Europa naar Oost-Azië overgebracht en het lot van China op de dagorde geplaatst de concurrentie tussen Japan en de Verenigde Staten, tussen Engeland en Japan toegespitst, dus nieuwe stof voor toekomstige conflicten opgehoopt. Zo heeft aan de andere kant Duitsland Turkije in de oorlog insleept, waardoor de problemen van Constantinopel de gehele Balkan en Voor-Azië direct voor haar oplossing geplaatst zijn. Wie niet begreep, dat de wereldoorlog reeds in zijn oorzaken en uitgangspunten een zuiver imperialistische was, kan na deze werking in ieder geval inzien, dat de oorlog in de tegenwoordige verhoudingen geheel mechanisch, onafwendbaar tot het proces van de imperialistische verdeling van de wereld moest uitgroeien. Ja, hij is reeds bijna van het eerste ogenblik van zijn duur af tot zulk een oorlog geworden. Het steeds schommelende evenwicht der krachten tussen de strijdende partijen, dwingt elk van die partijen reeds op zuiver militaire gronden, om de eigen posten te versterken of de gevaren van nieuwe vijandigheden te verhoeden, ook de neutralen in het gareel te houden door het intensief versjacheren van landen en volkeren.

Zie enerzijds de Duits-Oostenrijkse, anderzijds de Engels-Russische aanbiedingen in Italië, in Roemenië, in Griekenland en Bulgarije. De zgn. “nationale verdedigingsoorlog” heeft aldus de treffende uitwerking, dat hij zelfs bij niet deelnemende staten, een algemene verschuiving van het bezit, van de machtsverhoudingen en wel in de duidelijke richting naar uitbreiding teweegbrengt. Tenslotte het feit zelf, dat thans alle kapitalistische staten koloniale bezittingen hebben, die in de oorlog, ook als hij als “nationale verdedigingsoorlog” mag beginnen, reeds uit zuiver militaire overwegingen in de oorlog gesleept worden, terwijl elke oorlogvoerende staat probeert de koloniën van de tegenstander te bezetten of tenminste tot oproer te brengen zie de inbeslagneming van de Duitse koloniën door Engeland en de pogingen om de heilige oorlog te ontketenen in de Engelse en Franse koloniën; dit feit verandert eveneens automatisch elke tegenwoordige oorlog in een imperialistische wereldbrand.

Zo is zelfs het begrip van die bescheiden, deugdzame vaderlandslievende verdedigingsoorlog, die thans onze parlementariërs en redacteuren voor ogen zweeft, reine fictie, van elk geschiedkundig begrijpen van het geheel en van zijn samenhang van de wereld, gespeend. Over het karakter van de oorlog beslissen juist niet de plechtige verklaringen van de zogenaamd leidende politici, maar de aanwezige historische gesteldheid van de maatschappij en van haar militaire organisatie. Het schema van de zuivere “nationale verdedigingsoorlog” zou op het eerste gezicht misschien bij een land als Zwitserland passen. Maar Zwitserland is juist geen nationale staat en bovendien geen type van de tegenwoordige staten. Juist zijn neutraal bestaan en zijn weelde aan militie is zelf slechts negatieve vrucht van de latente oorlogstoestand der omringende grote militaire staten en ook slechts zo karig houdbaar, als zij zich kan verdragen met die toestand. Hoe een dergelijke neutraliteit in de wereldoorlog met een handomdraai en dóór de laars van het imperialisme wordt vertreden, toont het lot van België aan. Hier komen wij speciaal bij de positie van de kleine staten. Juist een klassieke proef op de som van de nationale oorlog vormt thans Servië. Wanneer ooit een staat naar alle uiterlijke formele kentekenen het recht der nationale verdediging aan zijn kant heeft, dan is het Servië. Door de Oostenrijkse annexaties van zijn nationale eenheid beroofd, door Oostenrijk bedreigd in zijn nationaal bestaan, door Oostenrijk tot de oorlog gedwongen, voert Servië naar alle menselijke maatstaven de echte verdedigingsoorlog om het bestaan, de vrijheid en de cultuur van zijn natie. Heeft de Duitse sociaaldemocratische fractie met haar houding gelijk dan zijn de Servische sociaaldemocraten die in het parlement te Belgrado tegen de oorlog protesteerden en de kredieten afwezen, zelfs verraders aan de levensbelangen, van het eigen land.

In werkelijkheid hebben de Serviërs Lapschewitsch en Kazlerowitsch zich zelfs niet slechts met gouden letters ingeschreven in de geschiedenis van het internationale socialisme, maar tevens een scherpe historische kijk getoond voor de werkelijke bindingen van de oorlog, waardoor zij aan hun land, aan de voorlichting van hun volk, de beste dienst hebben bewezen. Servië is zeker formeel in de nationale verdedigingsoorlog. Maar de neigingen van zijn monarchie en heersende klassen gaan, zoals die van de heersende klassen in alle tegenwoordige staten, naar expansie, niet bekommerd om nationale grenzen, en krijgen daardoor een agressief karakter... Zo gaat ook de neiging van Servië naar de kust van de Adriatische zee, waar het met Italië een echt imperialistische wedstrijd op de rug van de Albanezen moet uitvechten, waarvan de afloop buiten Servië om, door de grote mogendheden beslist wordt. De hoofdzaak is echter deze: achter het Servische nationalisme staat het Russische imperialisme.

Servië zelf is slechts een schaakfiguur in het grote schaakspel van de wereldpolitiek en een beoordeling van de oorlog in Servië, die afziet van deze grote samenhang, van de algemene wereldpolitieke achtergrond, moet in de lucht hangen. Juist datzelfde geldt voor de laatste Balkanoorlogen. Geïsoleerd elk voor zich en formeel beschouwd, waren de jonge Balkanstaten in hun goed historisch recht, voerden zij het oude democratische program van de nationale staat door. In de werkelijke, historische samenhang echter, die de Balkan tot het brandpunt en de stormhoek van de imperialistische wereldpolitiek heeft gemaakt, waren óók de Balkanoorlogen objectief slechts een fragment van de algemene worsteling, een schakel in de noodlottige keten van die gebeurtenissen, die met de fatale noodzakelijkheid tot de tegenwoordige oorlog hebben geleid. De internationale sociaaldemocratie heeft ook aan de Balkan socialisten voor hun besliste afwijzing van elke morele en politieke medewerking aan de Balkanoorlog en voor de ontmaskering van zijn ware gelaat de geestdriftigste bijval te Basel bereid, waarmee zij de houding van de Duitse en Franse socialisten in de tegenwoordige oorlog van te voren veroordeeld heeft. In dezelfde toestand als de Balkanlanden bevinden zich echter nu alle kleine staten, zo bv. ook Holland. Als het schip lek is, moet bovenal er aan gedacht worden het te stoppen. Waarom zou het in feite bij het kleine Holland gaan als om zuivere nationale verdediging, om de verdediging van het bestaan en de onafhankelijkheid van het land? Let men alleen op de bedoelingen van het Hollandse volk en zelfs van zijn heersende klassen, dan gaat het zeker om zuiver nationale verdediging. Maar de proletarische politiek, die op historische kennis steunt, kan zich niet naar de subjectieve bedoelingen van een enkel land richten, zij moet zich internationaal oriënteren naar het totale complex van de wereldpolitieke toestand. Ook Holland is, of het wil of niet, slechts een klein radertje in de gehele machinerie van de tegenwoordige wereldpolitiek en van de diplomatie. Dit zou dadelijk duidelijk worden, ingeval Holland werkelijk werd meegesleept in de maalstroom van de wereldoorlog. In de eerste plaats zouden zijn tegenstanders ook tegen zijn koloniën hun slag proberen te slaan.

De oorlogsvoering van Holland zou zich dus vanzelf op het behoud van zijn tegenwoordig bezit richten. De verdediging van de nationale onafhankelijkheid van het Nederlandse volk aan de Noordzee zou zich concreet uitbreiden tot de verdediging van zijn recht op heerschappij en uitbuiting over de Maleiers in de Oost-Indische archipel. Doch daarbij blijft het niet: het militarisme van Holland zou, zelfstandig optredend, in de draaikolk van de wereldoorlog als een notendop gekraakt worden, Holland zou ook, of het wil of niet, dadelijk lid van een der beide groeperingen van grote machten worden, dus ook daarvan uitgaande drager en werktuig van zuiver imperialistische tendensen. Op deze wijze is het altijd weer het historische milieu van het tegenwoordige imperialisme, dat het karakter van de oorlogen in de afzonderlijke landen bepaalt, en dit milieu maakt, dat tegenwoordig nationale verdedigingsoorlogen in het algemeen niet meer mogelijk zijn. Zo schreef ook Kautsky enige jaren geleden in zijn brochure: Patriottisme en sociaaldemocratie (Leipzig 1907):

Zijn het patriottisme van de bourgeoisie en het proletariaat twee geheel verschillende zelfs tegenstrijdige verschijnselen, toch zijn er situaties, waarin beide soorten, van patriottisme voor gemeenschappelijk werken zelfs in een oorlog kunnen samenvloeien. Bourgeoisie en proletariaat van een natie hebben hetzelfde belang aan haar onafhankelijkheid en zelfstandigheid, aan de opruiming en het op een afstand houden van haar onafhankelijkheid en uitbuiting door een vreemde natie. Bij de nationale acties, die aan zulke neigingen ontsproten, heeft zich steeds het patriottisme van het proletariaat met dat der bourgeoisie verenigd. Sedert echter het proletariaat een macht is geworden, die bij elke grotere schok van de staat voor de heersende klasse gevaarlijk wordt, sedert aan het eind van een oorlog de revolutie dreigt, zoals de Parijse Commune in 1871 en het Russische terrorisme na de Russisch-Turkse oorlog bewezen, sedert heeft de bourgeoisie ook van zulke naties, die niet of niet voldoende zelfstandig en verenigd zijn, haar nationale doeleinden feitelijk opgegeven, wanneer die slechts door de omverwerping van een regering bereikbaar zijn, daar zij de revolutie méér haat en vreest dan zij de zelfstandigheid en de grootheid van de natie bemint. Daarom doet zij afstand van de zelfstandigheid van Polen en laat zij zulke voorwereldlijke staatsvormen van Oostenrijk en Turkije voortbestaan, die reeds een mensenleeftijd geleden aan de ondergang gewijd schenen. Daarmee hebben in de beschaafde delen van Europa de nationale bewegingen als oorzaak van revoluties of oorlogen opgehouden te bestaan. Die nationale problemen, die toch ook thans nog slechts door oorlog of revolutie opgelost kunnen worden, kunnen voortaan slechts opgelost worden na de overwinning van het proletariaat. Dan nemen zij echter dadelijk, dankzij de internationale solidariteit, een geheel andere gedaante aan, dan thans in de samenleving van de uitbuiting en onderdrukking. Zij behoeven in de kapitalistische staten het proletariaat met zijn praktische acties van thans niet meer bezig te houden, dit heeft zijn gehele kracht op andere taken te richten. (blz 12-14)

Intussen verdwijnt steeds meer de waarschijnlijkheid, dat zich nog ooit het proletarische en het burgerlijke patriottisme tot de verdediging van de vrijheid en van het eigen volk verenigen. De Franse bourgeoisie heeft zich met het tsarisme verenigd. Rusland zou geen gevaar meer zijn voor de vrijheid van West-Europa, omdat het door de revolutie verzwakt is, in deze verhoudingen is een oorlog voor de verdediging van de vrijheid der naties, waarin het burgerlijke en het proletarische patriottisme zich zouden kunnen verenigen, nergens meer te verwachten. Wij hebben reeds gezien, dat de tegenstellingen opgehouden hadden, die in de 19e eeuw nog verschillende vrijheidlievende volkeren konden dwingen tegen hun buren met oorlog op te treden; wij hebben gezien dat het huidige militarisme ook in de verste verte niet meer de bestrijding van gewichtige volksbelangen geldt, maar slechts de bestrijding van de winst: niet de veiligstelling van de onafhankelijkheid en de onaantastbaarheid van het eigen volk, dat niemand bedreigt, maar alleen de veiligstelling en uitbreiding van de overzeese veroveringen, die alleen de bevordering van de kapitalistische winst dienen. De tegenwoordige tegenstelling van de Staten kunnen geen oorlog meer brengen, waartegen het proletarische patriottisme niet op de meest besliste wijze zou moeten stelling nemen. Wat vloeit uit dit alles voor het praktische optreden van de sociaaldemocratie in de tegenwoordige oorlog voort? Zou zij soms moeten verklaren: omdat deze oorlog een imperialistische is daar deze Staat niet overeenkomt met het socialistische recht van zelfbeschikking, de ideale nationale Staat, daarom is hij ons onverschillig en geven wij hem aan de vijand prijs? Het passieve laat-maar-waaien kan nooit het richtsnoer geven, voor het optreden van een revolutionaire partij, zoals de sociaaldemocratie.

De rol van de sociaaldemocratie, als de voorhoede van het strijdende proletariaat kan noch het zich onder commando van de heersende klassen plaatsen zijn voor de verdediging van de bestaande klassenstaat, noch het zwijgend terzijde staan om af te wachten tot de storm voorbij is, maar de weg van de zelfstandige klassepolitiek inslaan, die in elke grote crisis van de burgerlijke maatschappij de heersende klassen vooruit zweept, Je crisis boven zich zelf uitdrijft, in plaats dus van ten onrechte de imperialistische oorlog het manteltje om te hangen van de nationale verdediging, ging het er juist om ernst te maken van het recht tot zelfbeschikking der volkeren, hen als revolutionaire hefboom tegen de imperialistische oorlog te keren. De elementairste crisis van de nationale verdediging is, dat de natie de verdediging in eigen hand neemt. De eerste stap daarheen is: de militie, dat betekent niet slechts onmiddellijke bewapening van de gehele volwassen mannelijke bevolking, maar bovenal ook de beslissing der volkeren voor oorlog en vrede, dat betekent verder de onmiddellijke opruiming van alle politiek onrecht, daar de grootste politieke vrijheid als grondslag van de volksverdediging noodzakelijk is. Deze werkelijke maatregelen van de nationale verdediging te proclameren, haar verwezenlijking te eisen dat was de eerste taak van de sociaaldemocratie. Veertig jaren lang hebben wij zowel aan de heersende klassen als aan de volksmassa’s bewezen, dat slechts de militie in staat zou zijn het vaderland werkelijk te verdedigen, het onoverwinlijk te maken. En nu het om de eerste grote proefneming ging, hebben wij de verdediging van het land als iets geheel vanzelfsprekends in handen van het staande leger, het kanonnenvoer onder het juk van de heersende klassen overgeleverd. Onze parlementariërs hebben blijkbaar in het geheel niet bemerkt, dat zij, terwijl zij dit kanonnenvuur met vurige wensen als werkelijke bescherming van het vaderland in het veld begeleidden, terwijl zij zonder meer toegaven, dat het koninklijk Pruisische staande leger in het uur van de grootste nood van het land zijn werkelijke redder zou zijn, dat zij daarmee het hoofdpunt van ons politiek program: de militie, glad prijsgaven, de praktische betekenis van onze 40-jarige agitatie voor de militie in de nevel oplosten, tot doctrinair-utopisch omhulsel maakten, dat geen mens meer ernstig zal nemen.[1]

Anders dachten de leermeesters van het internationale proletariaat over de vaderlandsverdediging. Toen het proletariaat in het door Pruisen belegerde Parijs van 1871 het heft in handen nam, schreef Marx geestdriftig over zijn actie:

Parijs, het middelpunt en de zetel van de oude regeermacht tegelijk het maatschappelijk zwaartepunt van de Franse arbeidersklasse. Parijs had naar de wapens gegrepen tegen de poging van de heer Thiers en zijn landjonkers, om deze aan hen door het keizerdom achtergelaten oude regeermacht weer te herstellen en te vereeuwigen. Parijs kon slechts tegenstand bieden, omdat het tengevolge van het beleg van het leger bevrijd was, in plaats daarvan een hoofdzakelijk uit arbeiders bestaande nationale garde had gesteld. Nu moest dit feit in een blijvende instelling veranderd worden. Met eerste decreet van de Commune was daarom de onderdrukking van het staande leger en zijn vervanging door het bewapende volk... Wanneer aldus de Commune de werkelijke vertegenwoordigster van alle gezonde elementen der Franse samenleving was, en de daarom waarlijk nationale regering dan was zij gelijktijdig als een arbeidersregering, als de koene kampioen van de bevrijding van de arbeid, in de volle betekenis van het woord internationaal. Onder de ogen van het Pruisische leger dat twee Franse provincies voor Duitsland geannexeerd had annexeerde de Commune de arbeiders van de gehele wereld voor Frankrijk. (Adres van de Generale Raad der Internationale)

En hoe dachten onze grootmeesters over de rol van de sociaaldemocratie in een oorlog als de tegenwoordige? Friedrich Engels schreef in het jaar 1892 over de richtlijnen van de politiek, die in een grote oorlog aan de partij van het proletariaat toevalt, als volgt:

Een oorlog, waarin Russen en Fransen, in Duitsland zouden inbreken, zou voor dit land een strijd op leven en dood zijn, waarin het zijn nationaal bestaan slechts zou kunnen verzekeren, door het gebruik van de revolutionairste maatregelen. De tegenwoordige regering ontketent, ingeval zij niet gedwongen wordt, zeker de revolutie niet. Maar wij hebben een sterke partij, die haar daartoe dwingen of ingeval van nood haar kan vervangen, de sociaaldemocratische partij. En wij hebben het grootse voorbeeld niet vergeten, dat Frankrijk in 1793 gaf. Het honderdjarige jubileum van 1793 nadert. Zou de veroveringsmoed van de tsaar en het chauvinistische ongeduld van de Franse bourgeoisie de zegenrijke maar vreedzame opmars der Duitse socialisten ophouden, zo zijn deze, wees daar zeker van, bereid aan de wereld te bewijzen dat de Duitse proletariërs van thans niet onwaardig zijn tegenover de Franse sansculottes en dat 1893 zich kan laten zien naast 1793. En wanneer de soldaten van de heer Constans hun voet op Duits gebied zetten, dan zal men hen begroeten met de woorden van de Marseillaise:
Quoi, ces cohortes étrangères
Feraient la loi dans nos foyers?
------------------------------------------
Hoe moeten deze vreemde horden
Ons de wet voorschrijven aan eigen haard?

Kort en goed: de vrede verzekert de overwinning aan de Duitse sociaaldemocratische partij in ongeveer tien jaren. De oorlog brengt haar hetzij de overwinning in twee of drie jaren of de volkomen ruïne voor vijftien tot twintig jaren.

Engels had, toen hij dat schreef een geheel andere toestand op het oog dan de tegenwoordige. Hij had nog het oude tsarenrijk in het oog, terwijl wij sedertdien de grote Russische revolutie beleefd hebben. Hij dacht verder aan een werkelijke nationale verdedigingsoorlog van het overvallen Duitsland tegen twee gelijktijdige aanvallen in Oost en West. Hij heeft tenslotte de rijpheid van de verhoudingen in Duitsland en de vooruitzichten van de sociale revolutie overschat, zoals werkelijke strijders het tempo van de ontwikkeling meestal plegen te overschatten. Wat echter bij dat alles uit zijn beschouwingen met alle duidelijkheid blijkt is, dat Engels onder nationale verdediging in de zin van de sociaaldemocratische politiek, niet de ondersteuning van de Pruisische militaire Jonkerregering en haar generale staf verstond, maar een revolutionaire actie, naar het voorbeeld der Franse jacobijnen. Ja, de sociaaldemocraten zijn verplicht hun land in een grote historische crisis te verdedigen. En daarin juist ligt een zware schuld van de sociaaldemocratische Rijksdagfractie, dat zij in haar verklaring van de 4de augustus 1914 plechtig verkondigde: “Wij laten het vaderland in het uur van het gevaar niet in de steek”, haar woorden echter op hetzelfde ogenblik verloochende. Zij heeft het vaderland in het uur van het grootste gevaar in de steek gelaten. Want de eerste plicht tegenover het vaderland op dat uur was: het de werkelijke achtergrond van deze imperialistische oorlog te tonen, het weefsel van patriottische en diplomatische leugens te verscheuren, waarmee deze aanslag op het vaderland was omweven luid en duidelijk hoorbaar uit te spreken, dat voor het Duitse volk in deze oorlog overwinning zowel als nederlaag even noodlottig zijn; zich tot het uiterste te verzetten tegen de kneveling van het vaderland door de staat van beleg; de noodzakelijkheid van de onmiddellijke volkswapening en der beslissing van het volk over de oorlog en vrede te proclameren; de permanente zitting van de volksvertegenwoordiging voor de duur van de oorlog nadrukkelijk te eisen, om de waakzame controle over de regering door de volksvertegenwoordiging en over de volksvertegenwoordiging door het volk te verzekeren; de onmiddellijke afschaffing van alle politieke ontrechting te verlangen, daar alleen een vrij volk zijn land doeltreffend kan verdedigen; eindelijk om tegenover het imperialistische, op het behoud van Oostenrijk en Turkije, d.w.z. van de reactie in Europa en in Duitsland gerichte, program van de oorlog het oude werkelijk nationale program der patriotten en democraten van 1848 te plaatsen, het program van Marx, Engels en Lassalle: het parool van de verenigde, grote Duitse republiek.

Dat was het vaandel, dat voor het land uitgedragen moest worden, dat werkelijk nationaal, werkelijk vrijheidlievend zou zijn geweest en in overeenstemming met de beste tradities van Duitsland zowel als met de internationale klassepolitiek van het proletariaat. Het grote historische uur van de wereldoorlog vorderde klaarblijkelijk een vastbesloten, politieke prestatie, een brede, omvattende positie, een superieure oriëntatie van het land, die slechts door de sociaaldemocratie gegeven kon worden, in plaats daarvan kwam van de parlementaire vertegenwoordiging der arbeidersklasse, die op dat ogenblik het woord had, een jammerlijk tekortschieten zonder voorbeeld. De sociaaldemocratie heeft dankzij haar leiders geen onjuiste politiek, maar in het geheel géén politiek gevoerd, zij heeft zich als speciale klassepartij met een eigen wereldbeschouwing volkomen uitgeschakeld, heeft het land zonder kritiek aan het vreselijke noodlot van de imperialistische oorlog naar buiten en de sabeldictatuur naar binnen prijsgegeven en ook nog de verantwoordelijkheid voor de oorlog op zich geladen. De verklaring van de Rijksdagfractie zegt: slechts de middelen voor de verdediging van het land zou zij hebben toegestaan, de verantwoordelijkheid voor de oorlog daarentegen hebben afgewezen. Precies het tegenovergestelde is waar. De middelen voor deze verdediging, d.w.z. voor de imperialistische mensenslachting door de legers van de militaire monarchie behoefde de sociaaldemocratie in het geheel niet toe staan, want hun gebruik hing helemaal niet van de inwilliging der sociaaldemocratie af: tegenover haar als minderheid stond de compacte drie vierde meerderheid van de burgerlijke Rijksdag. Door haar vrijwillige instemming heeft de sociaaldemocratische fractie slechts dit ene bereikt: de demonstratie van de eenheid van het gehele volk in de oorlog, de proclamatie van de godsvrede, d.w.z. de stopzetting van de klassenstrijd, de uitdoving van de oppositionele politiek der sociaaldemocratie in de oorlog, dus de morele medeverantwoordelijkheid voor de oorlog.

Door haar vrijwillige inwilliging van de middelen heeft zij deze leiding van de oorlog het stempel opgedrukt van de democratische verdediging van het vaderland, de misleiding van de massa’s over de ware voorwaarden en taken van de verdediging van het vaderland ondersteund en bezegeld. Zo is het zware dilemma tussen belangen van het vaderland en internationale solidariteit, van het proletariaat, het tragische conflict, hetwelk onze parlementariërs slechts met bedrukt hart de kant van de imperialistische oorlog deed kiezen, niets dan inbeelding, burgerlijke nationalistische fictie. Tussen de belangen van het land en het klassebelang van de proletarische Internationale bestaat veeleer, zowel in oorlog als in vrede, volkomen harmonie: beide eisen de energiekste ontplooiing van de klassenstrijd en de nadrukkelijkste vertolking van het sociaaldemocratische program.

Wat moest echter onze partij doen om aan haar oppositie tegen de oorlog en om aan die eisen kracht bij te zetten? Moest zij de massastaking proclameren? Of oproepen tot de dienstweigering der soldaten? Zo wordt gewoonlijk de vraag gesteld. Een bevestigend antwoord op zulke vragen zou even belachelijk zijn als wanneer de partij zou willen besluiten: “Wanneer de oorlog uitbreekt, dan maken wij revolutie.” Revoluties worden niet gemaakt en grote volksbewegingen worden niet met technische recepten uit de zak van de partijinstanties in scène gezet. Kleine clubs van samenzweerders kunnen voor een bepaalde dag en een bepaald uur een putsch voorbereiden, kunnen hun paar dozijn aanhangers op het vereiste ogenblik het sein geven er op los te slaan. Massabewegingen in grote historische ogenblikken kunnen met dergelijke primitieve middelen niet geleid worden. De best voorbereide massastaking kan in bepaalde omstandigheden juist, wanneer een partijbestuur daarvoor het sein geeft, jammerlijk mislukken of na een eerste aanloop in elkaar zakken.

Of grote volksdemonstraties en massa-acties, in deze of gene vorm werkelijk plaats vinden, beslist de gehele hoeveelheid van economische, politieke en psychische factoren, de aanwezige spanning van de klassentegenstellingen, de graad van helderheid, de rijpheid van de strijdstemming der massa’s, die onberekenbaar zijn en die geen partij kunstmatig kan verwekken. Dat is het onderscheid tussen de grote crises, de geschiedenis en de kleine paradeacties, die een goed gedisciplineerde partij in vredestijd precies met de maatstok van de instanties kan uitgroeien. Het historische uur vordert elke keer de passende vormen van de volksbeweging en schept zelf nieuwe, improviseert vroeger niet bekende strijdmiddelen, schift en verrijkt het arsenaal van het volk, onbekommerd over alle voorschriften der partijen. Wat de leiders van de sociaaldemocratie als de voorhoede van het klassebewuste proletariaat te geven hadden, waren dus niet belachelijke voorschriften en recepten van technische aard, maar de politieke leuze, de klaarheid over de politieke taken en belangen van het proletariaat in de oorlog. Voor elke massabeweging geldt namelijk, wat van de massastakingen in de Russische revolutie gezegd kon worden:

Wanneer de leiding van de massastakingen in de zin van het commando over haar ontstaan en in de zin van de berekening en dekking van haar kosten de zaak van de revolutionaire periode zelf is, komt de leiding in een gans andere zin aan de sociaaldemocratie en haar leidende organen toe. In plaats van zich het hoofd te breken over de technische kant, over het mechanisme van de massabeweging; is de sociaaldemocratie geroepen de politieke leiding ook midden in de historische crisis op zich te nemen. De parolen van de aan de strijd te geven leiding, de tactiek van de politieke strijd zo in te richten, dat in elke fase en op elk ogenblik de gehele som van de aanwezige en reeds ingezette actief optredende macht van het proletariaat gerealiseerd wordt en tot uitdrukking komt in de strijdpositie van de partij, dat de tactiek van de sociaaldemocratie naar haar vastbeslotenheid en scherpte nooit beneden het niveau van de werkelijke krachtsverhouding staat, maar veeleer boven deze verhouding uitgaat, dat is de belangrijke taak van de leiding in de grote historische crisis! En deze leiding slaat vanzelf tot op zekere hoogte in technische leiding om. Een consequente, vastbesloten, voorwaarts strevende tactiek van de sociaaldemocratie brengt in de massa het gevoel van zekerheid, zelfvertrouwen en strijdlust teweeg, een zwenkende, zwakke, op onderschatting van het proletariaat gebaseerde tactiek, werkt op de massa verlammend en verwarrend. In het eerste geval breken massa-acties vanzelf en altijd op de juiste tijd uit, in het tweede geval blijven soms directe oproepen van de leiding tot de massa-actie zonder gevolg. (R. Luxemburg Massastaking, partij en vakvereniging. Hamburg 1907).

Dat het niet op de uiterlijke, technische vorm van de actie aankomt, maar op haar politieke inhoud, bewijst het feit, dat bv. juist de parlementstribune, als de enige, vrije, ver hoorbaar en internationaal zichtbare post tot geweldig werktuig van de opwekking van het volk in dit geval kon worden, wanneer zij door de sociaaldemocratische vertegenwoordiging er voor gebruikt zou zijn geworden om luid en duidelijk de belangen, de taken en de eisen van de arbeidersklasse in deze crisis te formuleren. Of aan deze parolen van de sociaaldemocratie de massa’s door haar optreden kracht zouden hebben gegeven? Niemand kan dat zonder meer zeggen. Maar dat is ook in het geheel niet het beslissende. Onze parlementariërs hebben toch ook de generaals van het Pruisisch-Duitse leger vol vertrouwen in de oorlog laten trekken, zonder van hen eventueel vóór de inwilliging van de kredieten, de zonderlinge verzekering van te voren te verlangen, dat nederlagen uitgesloten blijven. Wat voor de militaire legers geldt, geldt ook voor revolutionaire legers: zij nemen de strijd op, waar die zich voor doet, zonder van tevoren aanspraak te maken op de zekerheid van het slagen. In het ergste geval zou de stem van de partij vooreerst zonder zichtbare uitwerking zijn gebleven. Ja, de grootste vervolgingen zouden waarschijnlijk het loon van de mannelijke houding der partij geworden zijn, zoals zij in 1870 het loon van Bebel en Liebknecht zijn geweest.

“Maar wat doet dat er toe?” meende de bescheiden Ignaz Auer in zijn redevoering over de Sedanfeesten in 1895, “een partij die de wereld wil veroveren, moet haar beginsel hooghouden, zonder er acht op te slaan, welke gevaren daar uit voortvloeien: zij zou verloren zijn, wanneer zij anders zou handelen!”

“Opzwemmen tegen de stroom is nooit gemakkelijk”, schreef de oude Liebknecht, “en wanneer de stroom met de alles meeslepende snelheid en kracht van een Niagara zich voortbeweegt, dan is het eerst recht geen kleinigheid. Bij de oudere partijgenoten leeft nog de socialistenophitsing van het jaar van de diepste nationale smaad: de smaad van de socialistenwet van 1878 in het geheugen voort. Miljoenen zagen toen in iedere sociaaldemocraat een moordenaar en een gemene misdadiger, als in 1870 een landsverrader en doodsvijand. Zulke uitbarstingen van de volksziel hebben door haar geweldige elementaire kracht iets verbluffends, verdovends, neerdrukkends. Men gevoelt zich machteloos tegenover een hogere macht, een echte, alle twijfel uitsluitende force majeure. Men heeft geen tastbare tegenstander.

Het is als een epidemie in de mensen, in de lucht, overal. De uitbarsting van 1878 was echter in kracht en wildheid op geen stukken na te vergelijken met die van 1870. Niet alleen deze orkaan van menselijke hartstocht, die alles, wat hij pakt, buigt, neerwerpt, breekt, daarbij nog de vreselijke machinerie van het militarisme in de volste, schrikkelijkste werkzaamheid, en wij tussen het razen van de ijzeren raderen, wier aanraking de dood was en tussen de ijzeren armen, die om ons heen snorden en ons ieder ogenblik konden grijpen. Naast de elementaire kracht der los gelaten geesten het volmaaktste mechanisme van de moordkunst, dat de wereld tot op dat ogenblik had gezien. En alles op volle stoom, de stoomketels tot barsten verhit. Wat betekenen daar de kracht en de wil van de enkeling? In het bijzonder, wanneer men weet een verdwijnende minderheid te zijn en in het volk zelf geen vast steunpunt heeft. Onze partij was nog in wording. Wij werden op de zwaarste proef gesteld, die men zich kan denken, vóór de vereiste organisatie geschapen was. Toen de ophitsing tegen de socialisten kwam, in het jaar der schande voor onze vijanden en in het jaar van roem voor de sociaaldemocratie, hadden wij reeds een zo sterke en wijdvertakte organisatie, dat ieder door het bewustzijn van een machtige ruggesteun gesterkt was en dat geen mens, die denken kon, aan een bezwijken van de partij geloven kon.

Het was dus geen kleinigheid, toen tegen de stroom te zwemmen. Maar wat was er aan te doen? Wat zijn moest, moest zijn. Toen ging het er om: de tanden op elkaar bijten en wat komen zou, laten komen. Er was geen tijd voor vrees... Bebel en ik hielden ons geen minuut met de waarschuwing bezig. Het veld ruimen konden wij niet, wij moesten op onze post blijven, wat ook zou gebeuren.”

Zij bleven op hun post en de Duitse sociaaldemocratie teerde veertig jaren lang van de morele kracht, die zij toen tegen een wereld van vijanden getoond had. Zo zou het ook ditmaal gegaan zijn. Op het eerste ogenblik zou wellicht niets anders bereikt zijn dan dat de eer van het Duitse proletariaat gered was, dan dat duizenden en nog eens duizenden proletariërs, die nu in de loopgraven bij nacht en nevel omkomen, niet in doffe geestelijke verwarring, maar met de lichtvonk in de hersens zouden sterven, dat hetgeen, wat hun in het leven het dierbaarste was, de internationale volkeren bevrijdende sociaaldemocratie geen waandenkbeeld was.

Maar reeds zou de moedige stem van onze partij als een machtige domper op de chauvinistische roes en de verdwazing van de menigte hebben gewerkt; zij zou de meer bewuste kringen van het volk voor het delirium hebben bewaard, zou aan de imperialisten het handwerk van de volksvergiftiging en verdoeming hebben verzwaard. Juist de kruistocht tegen de sociaaldemocratie zou de volksmassa’s het snelst hebben ontnuchterd. In het verdere verloop van de oorlog zou dan in de mate, waarin de katterigheid van de eindeloze wrede mensenslachting in alle landen groeit, de imperialistische paardenpoot van de oorlog steeds duidelijker te zien is, het marktgeschreeuw van het gulzige speculantendom brutaler wordt, al het levende, eerlijke, humane, vooruitstrevende zich om het vaandel der sociaaldemocratie scharen. En dan bovenal: de Duitse sociaaldemocratie zou in de algemene draaikolk, het verval en de ineenstorting als een rots in de bruisende zee de hoge lichttoren van de Internationale zijn gebleven, waarnaar zich spoedig alle andere arbeiderspartijen zouden hebben georiënteerd. De enorme morele autoriteit, die de Duitse sociaaldemocratie tot 4 augustus 1914 in de gehele proletarische wereld genoot, zou zonder elke twijfel ook in deze algemene verwarring in korte tijd een omkeer bewerkt hebben. Daarmee zouden de vredestemming en de druk van de volksmassa’s voor de vrede in alle landen zijn toegenomen, de beëindiging van de massamoord bespoedigd, het getal van zijn offers verkleind worden. Het Duitse proletariaat zou de torenwachter van het socialisme en de bevrijding der mensheid zijn gebleven en dit is wel een patriottisch werk, dat aan de jongeren van Marx, Engels en Lassalle niet onwaardig was.

_______________
[1] “Wanneer desondanks de sociaaldemocratische Rijksdagfractie nu eenstemmig de oorlogskredieten inwilligde” schreef het Münchener partijblad op 6 aug., “wanneer zij vurige wensen van succes aan allen op weg meegaf, die ter verdediging van het Duitse Rijk uittrekken, dan was dat niet iets als een tactische zet, het was de heel natuurlijke consequentie van de houding van een partij, die steeds bereid was een volksleger ter verdediging van het land te stellen in de plaats van een systeem, dat haar meer de uitdrukking scheen te zijn van de klassenheerschappij dan de wil tot verdediging van de natie tegen brutale overvallen” Scheen!!... in de Neue Zeit is de tegenwoordige oorlog zelfs direct tot de volksoorlog, het staande leger tot het volksleger verheven (zie nr. 20 en 23 van augustus-september 1914). De sociaaldemocratische militaire schrijver Hugo Schulz roemt in het oorlogsbericht van 24 aug. 1914 de sterke militiegeest, die in het Habsburgse leger levend zou zijn.