Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

ONZE JEUGD. EEN INTERVIEW MET COMMENTAAR

In ‘DE BIJSLUITER’ van De Morgen van 18 juli 1992 publiceerde Jan Haerynck een interview over de jeugd, dat hij enkele dagen voordien van me afnam. Ik geef hier de inhoud van dat stuk en voeg er een commentaar aan toe.

‘Een week geleden werd in een artikelenreeks in deze krant een profiel geschetst van hedendaagse jongeren waarbij ze naar voren kwamen als een Corona-drinkende generatie, die zich laat tatoeëren, naar Nirvana en The Red Hot Chili Peppers luistert en tussendoor ‘aarzelend op zoek gaat naar ideeën’. Professor Kruithof ontkent niet dat precies dat soort jongeren het straatbeeld beheerst. ‘Maar toch vormen ze niet meer dan tien procent van de totale jongerenpopulatie.’

‘Ik kom met twee soorten jongeren in contact: de studenten en zij die ik gemakshalve als de Chiro-jongeren zal omschrijven. Over die laatste groep heb ik weinig wetenschappelijke gegevens, maar toch kun je ze met een beetje goede wil als ‘progressief’ omschrijven. Dat ‘padvinderige’, dat ‘misserige’ is eruit, maar toch blijven het nog heel brave jongens. Ondanks alle evoluties en revoluties zijn het nog altijd oer-Vlaamse lieden die in hoge mate hun geluk rond de kerktoren van vader en grootvader zoeken en vinden. Alles komt en gaat. In feite gebeurt er in hun leven weinig of niets.

Dit jaar wilde ik per se weten hoe de jonge Vlaamse student aankijkt tegen onze maatschappij, tegen de wereld en tegen zichzelf. Ik heb alle eerstejaarsstudenten aan wie ik lesgeef verplicht een jaarwerk van minstens twintig pagina’s te maken waarin ze zichzelf en hun omgeving portretteren. Meer dan vier weken lang heb ik hun papers doorgenomen. Ik was meer dan verbaasd door wat ik las. De huidige studenten zijn niet alleen ontevreden maar in hoge mate wanhopig.

Oké, ze halen geen gekke kuren uit, ze zijn op zaterdagavond niet het haantje-vooruit, ze rijden niet op een Harley Davidson, ze zijn zelfs wat introvert, maar ze worstelen toch constant met grote onrust. Ze zijn slim genoeg om te weten dat het niet goed gaat met de wereld, ze hebben een zekere opstandigheid, maar niet meer de naïviteit van 1968, zo van: ‘Wij gaan hier eens in korte tijd de wereld naar onze hand zetten en aan een nieuw soort geluk bouwen.’ Daarom is het ook uitgesloten dat de maatschappij plotseling wordt geconfronteerd met een organisatie die wordt aangevoerd door een nieuwe Goossens, een De Bock of een Ludo Martens. De jongeren geven die oude generatie de indruk braaf, loom en zelfs ietwat dom te zijn, maar niets klopt minder. Ze leggen er zich alleen maar bij neer dat ze gerold zijn en gerold zullen worden.’

‘Aan de Gentse universiteit maken we momenteel de grootste revolutie mee sinds de jaren veertig. Het hele studiesysteem wordt op zijn kop gezet, alles wordt veranderd, met de studenten wordt totaal geen rekening gehouden en ik ben ervan overtuigd dat dat vroeger kolossale woede zou hebben gewekt, maar nu halen de studenten de schouders op en zeggen: zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar, en slurpen verder – misnoegd weliswaar – van hun koffie. Her en der maakt er wel eentje een vuist, maar er is geen enkele organisatie die die woede kan kanaliseren, kan uiten. De oude organisaties krijgen van de studenten geen vertrouwen meer. Wie durft nog zeggen dat hij lid is van de Humanistische Jongeren. Wie met een stickertje van de Socialistische Jongeren rondloopt, raakt niet meer aan een lief, over KP-jongeren moeten we ons al helemaal geen zorgen meer maken, die zijn meer dan dood. En zelfs de devootste misdienaar denkt er niet aan zich bij de CVP-jongeren aan te sluiten. De studenten hebben geen infrastructuur meer waarin hun ongenoegen gevoed kan worden, in goede banen kan worden geleid.’ (staart langdurig naar de door varens overwoekerde tuin)

‘De ouderen onder ons hebben soms de neiging te stellen dat jongeren het allemaal niet meer begrijpen. Excuseer, maar niets is minder waar; de studenten begrijpen het misschien beter dan wij, professoren. (heftig) Het is absoluut geen kwestie van intelligentie! Maar de jongste generatie weigert te aanvaarden dat er oplossingen zijn. Of beter: ze hebben gewikt, gewogen en alles te licht bevonden.

Ze zijn overtuigd van de catastrofale gevolgen van de vernietiging van de ozonlaag, ze weten dat het milieu naar de knoppen gaat, ze kunnen dat allemaal haarfijn analyseren. De volgende - logische – stap die je dan moet zetten, is je afvragen: wat gaan we er nu aan doen? (samenzweerderig) En dan komt het. Ze zeggen rauwweg: je kunt er niets aan doen, TOTAAL niks!

‘De huidige generatie kan maar niet geloven dat ze sociale macht zou kunnen hebben. Die uitweg van 1968 is helemaal verdwenen, maar de intelligentie is gebleven, nee, toegenomen zelfs. En het kan vreemd klinken, maar dat is precies het drama: ze lopen tegen een muur en proberen een voor een te ontsnappen. Sommigen proberen zoveel mogelijk van het leven te genieten, anderen trappen in de val van de verslaving. Twintig, dertig jaar geleden werd er geëxperimenteerd met whisky, LSD of librium, het hoorde erbij, maar nu sluit men zich op in zijn appartement en vlucht uit intellectuele en emotionele wanhoop in de verslaving. Men heeft de wereld bestudeerd, doorgrond en wil er absoluut niks meer mee te maken hebben. Behalve in een roes, waar ze ook niks mee weten aan te vangen.

Partijen als Rossem kunnen van die collectieve wanhoop profiteren. Hoe je het ook draait of keert, Rossem heeft aan de Gentse universiteit zeer veel succes. Het Vlaams Blok spreekt vrijwel geen enkele student in Gent aan. Daarvoor zijn ze weer te intelligent. Auschwitz is in die kringen nog niet vergeten, maar een partij als Rossem, die alles op de helling zet, slaat wél aan. Rossem is méér dan een media-evenement, het is meer dan het resultaat van de cover-politiek van bepaalde weekbladen. Ik kan het niet genoeg herhalen: het is een uiting van collectieve wanhoop. Of nog: het is een typisch postmodernistisch verschijnsel. Het is een soort verzet tegen corruptie, bureaucratie, weerzin tegen sociaaldemocratie, tegen de CVP, tegen de SP, tegen de PVV, tegen de verzuiling tout court. Alles moet weg! Maar in die onvrede een gemeenschappelijke basis vinden, is er niet meer bij.’

‘Behalve collectieve wanhoop is er ook individuele wanhoop. De veertigers redeneren, ook in hun privéleven: er valt nog wel iets te fiksen. Ik zou dit het liefst willen omschrijven als de mentaliteit-Dehaene: we gaan het eens flink aanpakken en dan loopt het wel los, even allemaal een stukje inleveren en het komt allemaal weer goed. Ondanks alles is het optimisme niet kapot te krijgen. Maar de huidige generatie gelooft niet in één-twee-drie-oplossingen op korte termijn. De jongeren zijn zich bewust van het jaar 2020; de huidige politieke, sociale en economische leiders denken niet verder dan 2000. Er gaapt een wijde kloof, intellectueel en emotioneel, tussen de huidige en de toekomstige machthebbers als die laatste al macht willen uitoefenen in de toekomst.’

‘Zelfs het behalen van een diploma is niet meer belangrijk. Sommigen blokken zich tijdens de lentemaanden nog te pletter omdat ze te bang zijn om een andere weg te zoeken, maar een van de grootste problemen in Vlaanderen is de immense crisis in de motivatie van studenten. Van mijn honderdvijftig eerstejaarsstudenten criminologie zijn er minstens honderd absoluut niet geïnteresseerd in hun studie. Het klinkt misschien pathetisch, maar voor onze maatschappij is dat ronduit dramatisch. Vroeger vloeiden er traantjes als men niet geslaagd was, nu staat men erom te lachen. Letterlijk! Het cynisme kent geen grenzen meer. Joelend wandelt men het lokaal binnen om een pro forma te vragen (louter om de vorm aan een examen deelnemen, om ‘in regel’ te zijn, JHa). Dit jaar heeft liefst veertig procent van mijn studenten zonder blozen een pro forma gevraagd – nee, niet smeken, veeleer eisen doen ze. Tijdens een tweede zittijd denk je: nu is het serieus, nu gaan ze zich toch een beetje zorgen maken. Vergeet het! Het blijft allemaal om te lachen. Als oude professor probeer je dan te opperen dat ze op die manier toch een kostbaar jaar aan het verprutsen zijn, en dan roepen ze uit: Maar professor? Begin nu ook niet te zeuren. Ik heb wel andere dingen aan mijn hoofd dan mijn studie.

Let op, ik praat hier niet over marginale gevallen. Van de duizend potentiële intellectuelen zijn er op die manier liefst vierhonderd verloren gegaan (gooit de armen wanhopig in de lucht). Wat is dat voor een onderwijssysteem? Wat een verlies aan intellectueel kapitaal! De toestand is ronduit dramatisch en iedereen slaapt rustig verder.’

‘Het enthousiasme, van ik ga nu eens een specialist worden op het een of ander terrein waar ik heel veel van hou en me inspannen om totaal nieuwe inzichten naar voren te schuiven, dat is gewoonweg verdwenen. Ze denken er zelfs niet meer aan om iets van hun leven te maken. Het is zo van we moeten leven omdat we nu eenmaal geboren zijn, maar er is werkelijk, letterlijk en figuurlijk, niks dat ons werkelijk interesseert. Honderdduizenden en honderdduizenden jongeren gaan op die manier verloren.

Ik krijg het met moeite over mijn lippen, maar de huidige generatie leeft in feite tegen haar zin. Bij sommigen is het gekoketteer met zelfmoord ronduit angstwekkend. Het gaat niet over hier en daar een individuutje dat het moeilijk heeft met het een of ander liefje, maar over collectieve ademnood. Het is tegenwoordig erg modieus om te zeggen: on-intelligente mensen hopen nog, intelligente mensen hopen niet meer! Mag ik iedereen vragen om die laatste zin eens heel aandachtig te lezen?’
(doodse stilte)

‘Ik ben iemand die buitengewoon pessimistische uitspraken doet maar toch uitgaat van het idee dat we, als we een beetje opletten, er toch nog iets van kunnen maken. De jongeren volgen alleen nog maar het eerste deel van mijn redenering. Ik neem het woord niet graag in de mond maar het moet: we hebben hier met pure decadentie te maken, of noem het voor mijn part een ver doorgedreven vorm van nihilisme (schudt meewarig het hoofd).

Het is vreemd. Europa is werkelijk aan een grote opbouw bezig – oké, de Denen sputteren nog wel een beetje tegen, maar toch heerst hier een mentaliteit van: we worden één, we worden groot, maar wat we precies met onze ‘grootheid’ gaan doen, weet niemand. Tja, we willen alles en willen uiteindelijk niks meer.’

‘Daarnaast heb ik ook vastgesteld dat de jonge Vlaming geen petit bourgeois meer is die droomt van kalkoen met Kerstmis en een ‘schoon’ plechtige-communiefeest. Vlaanderen is decennia lang overheerst door een bekrompen middenstandsmentaliteit, maar die is er nu blijkbaar uit. Ook het yuppie-tijdperk behoort definitief tot het verleden. Ja, ze moeten nog absoluut hun dagelijkse hamburger hebben, maar ze dromen niet meer van een dure auto en een chique villa met zwembad.

Ook het gezinnetjessyndroom is verdwenen. Bijna niemand van mijn twaalfhonderd studenten uitte het verlangen naar een standvastig huwelijk, en kinderen krijgen is er helemaal niet bij. Toegegeven, an sich betekent dat nog niks want tien jaar later willen ze dan per se wél een kind. Al bij al wordt Vlaanderen niet meer overheerst door een Bond van Jonge en Grote Gezinnen-mentaliteit.’

‘Op seksueel vlak bestaan er geen taboes meer en de angst voor aids is zo goed als verdwenen. De studenten geven toe dat ze zonder condoom copuleren. Er is collectieve onvoorzichtigheid, ze weten wel dat je van onveilig vrijen ongeneeslijk ziek kunt worden, maar dat blijft voor hen een ver van mijn bed-zaak.

Homo’s van dertig, veertig jaar zijn over hun seksuele geaardheid bijzonder combattief. Ze zijn homo en dat zal iedereen geweten hebben. De jongere homo’s reageren daar veel rustiger, introverter op. Je kunt bijna spreken van een slingerbeweging. Ik heb zelfs het gevoel dat ze opnieuw bang zijn om voor hun seksuele voorkeur uit te komen. En ervoor vechten doen ze al helemaal niet.’

‘De generatie van ’68 is werkelijk de kop van Jut. Haar ideeën, haar gedrag, haar kleding, haar culturele en politieke voorkeuren worden constant op de korrel genomen. Waarom, is me nog niet duidelijk geworden. De jongeren beweren dat ze nuchterder zijn en ze zullen daar wel gelijk in hebben, maar ze hebben niet de kracht om te vechten, om ideeën te vormen.

In de periode 1968-1975 was men op allerhande vergaderingen voortdurend met ideeën bezig. Men hield van ideeën, maar wist ook dat ze ordeningsprincipes voor de samenleving zijn. Ik ken een paar studenten die graag een leidinggevende rol zouden willen spelen en die roepen dan: jongens, we moeten met die en die ideeën tegen de maatschappij tekeergaan. Maar die jongens zijn nog niet uitgesproken of ze zijn aan de tapkast al het voorwerp van spot. Jammer voor hen, maar het is geen tijd voor grote voormannen.’

Dat scepticisme is op zich niet slecht, die afbraak van zekerheden is ook verstandig, maar de weigering tot hoop is het punt vanaf waar ik niet meer meedoe. Het stalinisme bestaat niet meer, de sociaaldemocratie geeft geen hoop, uiterst rechts: tja, uiterst links: tja. De oplossingen liggen inderdaad niet voor het rapen, maar helemaal géén oplossing?

Is de huidige generatie werkelijk overtuigd van de ondergang van het westen, van het einde van onze beschaving? Moeten wij parallellen trekken met het einde van de Romeinse beschaving? Ik kan het moeilijk aannemen, doch alleen maar concluderen: inderdaad.’

Commentaar

Dit interview is geladen, zoals mijn gesprekken met journalisten in de jaren 1968-1972 en tijdens de Golfoorlog. Dat sluit niet uit dat de basisgedachten, die erin worden ontwikkeld, wel degelijk slaan op wat er gaande is. Met de toevoeging dat sommige uitspraken verzacht en genuanceerd moeten worden. Zo zou er ergens in plaats van honderdduizenden beter tienduizenden gestaan hebben. In plaats van ‘de’ student had ik soms de woorden ‘de meeste’ of, elders, de term ‘veel’ moeten gebruiken. Ook de uitspraak dat de angst voor aids zo goed als verdwenen is, is overdreven.

Nog deze zelfkritiek: ik had niet mogen beweren dat 100 van de 150 studenten van de eerste kandidatuur criminologie niet geïnteresseerd zijn in hun studie. Dat is een te vlugge veronderstelling. Wat ik wel zeker weet, is dat ze de ondervragingen verkeerd aanpakken. Dat zie je aan hun gedrag op het schriftelijk examen, dat ze bij mij moeten afleggen, met name aan de tijd die ze aan hun antwoorden besteden. Ze moeten drie tot vier grote problemen oplossen en de meerderheid levert na ongeveer een uur in. Bij de psychologen (eerstejaars) en de juristen (tweedejaars) wordt er gemiddeld zo’n twee uur gewerkt.

Ik vertelde dat het grote aantal mislukkingen bij de eerstejaarsstudenten een dramatisch vraagstuk is waaraan veel te weinig wordt gedaan. Die beschuldiging hoeft niet te worden verzacht want ze snijdt hout. Onze maatschappij verspilt veel intellectueel kapitaal.

Een belangrijk discussiepunt is of ik in dit interview wel waarheidsgetrouw ben tewerk gegaan. Spreek ik over de opvattingen van een aantal studenten of over mijn eigen visie, die ik onterecht in de hoofden van mijn lesvolgers projecteer? Daarop kan hier geen afdoend, overtuigend antwoord worden gegeven. Men zou ter zake diepgaander onderzoek kunnen verrichten en ik zou dat toejuichen. Ondertussen blijft mijn hypothese dat ik verwoordde wat bij tal van studenten leeft.

Wat mij centraal bezighoudt zijn onze toekomstverwachtingen. Lang geleden was er in onze samenleving de paradijsgedachte, een religieus perspectief dat velen hoop gaf. Daarvan is weinig of niets overgebleven. Na 1945 kende Europa de rage van de wederopbouw. Die was in de jaren zestig zo goed geslaagd dat een sterk vooruitgangsgeloof de massa veroverde. Na een terugval vanaf 1975 kwam de ondergang van het communisme met het optimisme van Fukuyama en zijn zegevierende opmars van de liberale democratie (ik ken linkse vrienden die zijn boek heel bijzonder vinden). Amper drie jaar later rommelt het weer overal, niet alleen in de derde wereld, zoals we gewoon zijn, maar ook in het noorden: in Ierland, Baskenland, het GOS (Moldavië, Armenië-Azerbeidjan, enzovoorts), de Verenigde Staten (Los Angeles), Joegoslavië, België (separatistische tendensen), Duitsland (Rostock).

Mogen die feiten op een rijtje worden gezet of niet? En als veel jongeren hun vertrouwen hebben verloren in de partijleiders van de CVP, de SP, de VU en de PVV, helpt het verwijt dat Kruithof een fanatieke doemdenker is geen zier. Toen ik in de eerste helft van de jaren zestig de Vlaamse publieke opinie waarschuwde dat veel studenten met zware seksuele problemen worstelden, wist een Antwerpse krant te berichten dat ik ‘beestjes zag’. Komt er nu in bepaalde rechtse kringen een analoge reactie?

Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt het grootste deel van de aardbol gedomineerd door het westen en in dat systeem hadden rechtse krachten ononderbroken de touwtjes in handen (sociaaldemocratische regeringen hebben her en der het overwicht van rechts niet kunnen opheffen). Ik stel de cruciale vraag, die alle discussies over onze wereld beheerst, namelijk: wat heeft dit rechtse westen ervan gemaakt? Alle pogingen om diepgaande verbeteringen te introduceren werden in de kiem gesmoord. Patrice Lumumba werd vermoord, Ernesto Guevara ook. De Verenigde Staten bezetten Grenada en Panama-City en Engeland behield de Falkland-eilanden als kolonie. De contrarevolutie in Nicaragua werd militair ondersteund en Castro lijdt onder een economische blokkade. Vietnam kreeg duizenden tonnen napalmbommen en aan de Palestijnen wordt niets gegund. Hoeveel eilanden in de oceanen zijn er nog Engels, Frans of Amerikaans bezit? En hoeveel Irakezen werden er in de Golfoorlog vermoord?

Aan mensen als Manu Ruys – die me in De Standaard van 24 juli 1992 (p. 7) verwijt dat ik braak – de taak om de publieke opinie uit te leggen hoe we, ons steunend op de onaantastbare kapitalistische beginselen, die onze maatschappij beheersen (productie om de productie, particulier winstbejag, onaantastbaarheid van de particuliere eigendom, uitbuiting van werknemers, handhaving van enorme inkomensverschillen, aanvaarding van werkloosheid, enzovoorts), de grote kwalen kunnen overwinnen.

Dat onze wereld zo’n onrechtvaardige basisstructuur bezit, dat geweld en vernieling niet kunnen uitblijven, beseft een flink deel van mijn studenten. Ze weten dat racisme en fascisme oprukken, dat de kloof tussen rijk en arm toeneemt, ons onderwijs niet democratisch is en er ontelbare dieren mishandeld worden. Ze lezen over de maffia en de criminalisering van de economie.

Is het waar dat bepaalde bedrijven tientallen miljoenen belastinggeld niet hebben betaald? Ja, het is waar en veel studenten weten het.

Is het waar dat de overheid geen ernstige inspanningen levert om die fraude onmogelijk te maken? Ja, dat is waar en veel studenten beseffen het.

Is het waar dat de reclame ons dagelijks onwaarheden wil inprenten of vertel ik onzin? Het is waar en veel studenten zijn zich daarvan bewust.

Is het waar dat onze besturen de kwalen niet grondig aanpakken, blijkbaar niet meer kunnen of willen ageren? Het is waar en veel studenten weten het.

Mijn verhaal is nog niet af. De zwaarste bedreigingen liggen op een dieper niveau. Ik denk aan de bevolkingsexplosie, aan de gigantische vernietigingen, die de uitbreiding van het aantal geboorten in zich bergt, als ze niet wordt gestopt. Geen overheid heeft dat proces zover onder controle dat er aan sturen kan worden gedacht. Veel studenten beseffen dat. Ze weten dat we de verwoestijning niet hebben tegengehouden, dat we in de strijd tegen de beschadiging van de ozonlaag geen victorie kunnen kraaien, dat de vervuiling van water, lucht en bodem niet is verminderd en dat de stijging van de temperatuur nauwelijks overzienbare klimatologische gevolgen kan hebben.

Ernstige en verstandige mensen beseffen hoe riskant de wereldsituatie is. Mogen de vermelde en andere problemen misschien niet meer besproken worden? Is wie er toch telkens op terugkomt een verfoeilijke doemdenker? Mag ik de stelling nog verdedigen dat, als we niet krachtdadiger reageren, het moment komt waarop het te laat zal zijn om het tij te keren zonder gigantische rampen op wereldschaal?

Mensen, die dagelijks hun krant lezen, vertrouwen me toe dat ze niet meer geloven dat we het met zijn allen nog zullen halen. Moeten zij tot zwijgen worden gebracht of zal er over hun wanhoop worden nagedacht en gepraat? Dichtklappen helpt niks.

Als ik zeg dat veel studenten wanhopig zijn, bedoel ik niet dat ze op de daken lopen te schreeuwen over de doffe ellende. Dat ze uit lusteloosheid weigeren hamburgers te eten of hun lief te zoenen. Ik zeg wel dat velen niet meer geloven dat de huidige maatschappelijke elite de grote problemen wil en kan oplossen.

Ik blijf erbij dat de meeste studenten maatschappelijk inactief zijn. Zij missen de wil en de organisatie om krachtig te reageren. Een kleine groep weert zich tot het uiterste maar krijgt de meerderheid niet achter zich. Ik herinner me dat ik in 1963 ergens schreef: ‘Er is in West-Europa geen krachtige antikapitalistische stroming meer aanwezig.’ Dit interview is de bevestiging van die harde stelling. Uiteindelijk zit de fout niet bij de studenten maar bij het wilde kapitalisme dat alle terreinen verovert en ons naar de verdoemenis helpt. Ik heb nooit begrepen waarom zo weinig mensen dat smerig kapitalisme niet openhartig durven aanklagen. De wortel van het kwaad zit niet in het slecht karakter van een of ander mens of in de agressiviteit van een of andere groep of volk of natie, maar in de basisregels van ons samenleven op deze planeet.

Het is mijn vak en mijn passie om over de wereld te piekeren, mijn plicht om het groeiend cynisme te bestrijden. Ik hou van mijn studenten, zij zijn mijn leven. Velen van hen vroegen me mondeling of schriftelijk het gevecht tegen schijn, bedrieglijke susserij en lafheid niet op te geven. Dat is mijn vaste voornemen.