Cajo Brendel
Revolutie en contrarevolutie in Spanje
Hoofdstuk 15


XV. De POUM in de branding [1]

Toen de Spaanse arbeiders — door een reeks van omstandigheden, zoals: de zwakte der bourgeoisie, de aarzelingen van de al even krachteloze politici die deze klasse vertegenwoordigden, het achterwege blijven van de agrarische hervorming, in één woord: door het stagneren van de in 1931 begonnen omwenteling — gedwongen waren als testamenteurs van de burgerlijke Spaanse revolutie op te treden, zag niet slechts de anarchosyndicalistische CNT-FAI hun ingreep in het historisch proces als een mogelijke opening naar een socialistisch perspectief. Een soortgelijke ofschoon geenszins identieke visie kenmerkte, naar wij terloops al hebben gezien, ook de veel jongere Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM).

Joaquin Maurin — een van haar oprichters en tot aan zijn gevangenschap en zijn dood een van haar voornaamste leiders[2] — schreef in de periode die onmiddellijk aan de stichting van de partij voorafging, dat de naaste toekomst van Spanje geheel en al van het proletariaat afhing.[3] Maar hij bedoelde daar veel méér mee dan dat de arbeiders het vastgelopen schip van de republikeinse en democratische omwenteling zouden hebben vlot te trekken. Naar zijn inzicht diende het Spaanse proletariaat ‘zichzelf te overtreffen’, moest het zijn roeping zó verstaan, dat het zich ‘de verovering van de macht ten doel stelde’ en moest het de ‘daarvoor benodigde wapens smeden en er een passend gebruik van maken’. Als in de eerste plaats vereiste wapens noemde hij de Allianza Obrero en een ‘marxistische’ revolutionaire partij.[4]

De eerste aanzet tot de Allianza Obrero was er reeds toen Maurin deze woorden schreef. Hij constateerde, dat zij allerminst in de plaats van de traditionele organisaties was getreden. Hij beschouwde deze Allianza echter als een nieuwe organisatievorm, ‘de nieuwe organisatievorm van de tweede revolutie, die... er garant voor zou staan, dat de macht zou toevallen aan de gehele arbeidersklasse, dat wil zeggen’ — aldus de daarop terstond volgende beperking — ‘aan de bestaande arbeidersorganisaties’.[5] Even later noemde hij de Allianza Obrero ‘de kiem van een nieuwe staat’,[6] die naar zijn opvattingen door de partij zou moeten worden geschapen, omdat ‘de partij in revoluties een superieure en beslissende rol speelt’, omdat ‘de partij als voorhoede de weg vrij maakt’. Naar zijn mening ging het daarbij om ‘één partij, met één doel en één discipline’.[7]

Zelfs indien Maurin daarover zou hebben gezwegen — wat geenszins het geval is — zou men zonder moeite de herkomst van zijn ideeën hebben kunnen vaststellen. Het beeld van de ‘tweede revolutie’ dat hij in zijn hoofd had ontstond op grond van typisch bolsjewistische overtuigingen; de organisatievorm waarvoor hij pleitte, was de leninistische; zijn kijk op Spanjes toekomstige samenleving en haar politieke bovenbouw is staatssocialistisch, dat wil zeggen: staatskapitalistisch.

Als jonge man reeds een overtuigd aanhanger van de beginselen van de Derde Internationale, brak hij — en dat niet eerder dan in het begin van de jaren dertig — met Moskou alleen en uitsluitend omdat hij in de ginds aan de macht zijnde Stalinfractie een vorm van ‘bederf’ zag, waarbij de oorspronkelijke bolsjewistische gedachten en de oorspronkelijke ‘doeleinden’ van de Russische Oktoberrevolutie grof geweld werden aangedaan. Hij bleef — gelijk de meeste opposanten — hoe scherp hij zich ook tegen de koers en de praktijken van het Kremlin keerde, in wezen op en top een bolsjewiek. Maar dan een, moet hieraan worden toegevoegd, zoals men ze vóór het jaar 1917 aan kon treffen, toen de bittere staatskapitalistische werkelijkheid de politieke idealisten nog niet op wrede wijze uit hun zogenaamd socialistische dromen had gewekt.

Het zou verkeerd zijn hieruit te concluderen dat de met dergelijke dromen gestichte POUM aan de Spaanse verhoudingen zonder meer Russische schema’s wilde opdringen. Nee, doordat de bijzondere karaktertrekken van de Spaanse burgerlijke revolutie in een aantal opzichten een zekere mate van overeenkomst vertoonden met die van de burgerlijke revolutie in Rusland,[8] was er voor opvattingen gelijk die van de POUM een bepaalde voedingsbodem in Spanje. Als gevolg van deze overeenkomst werd Maurin leninist en Kominternaanhanger. Doordat de maatschappijverhoudingen in Spanje tot aan de jaren dertig op die van het vóórbolsjewistische Rusland bleven lijken, bleef hij dat laatste — zonder de typische trekken van een Stalinknecht te vertonen — zolang, dat iemand als Victor Serge zich erover verwonderde.[9] Het eerste, dat wil zeggen leninist, bleef Maurin ook nadat hij zich van Lenins erfgenamen had losgemaakt. Want de zwakte van het Spaanse proletariaat en de omstandigheid, dat een werkelijke proletarische revolutie toentertijd in Spanje niet aan de orde was, maakten het voor hem onmogelijk boven het leninisme, anders gezegd boven de een of andere theorie van de radicale burgerlijke revolutie uit te gaan.

Wat voor Maurin gold, dat gold ook voor POUM-leiders als Julian Gorkin en Juan Andrade, die via de linkervleugel van de Spaanse sociaaldemocratie naar het leninisme waren gekomen. Het gold evenzeer, maar op andere wijze, voor Andrés Nin, die in zijn jonge jaren zowel regionaal als landelijk secretaris van de CNT was. Gegrepen door bepaalde facetten van de komende Spaanse omwenteling, die het anarchosyndicalisme in zijn ogen verwaarloosde — het zich juist bij een burgerlijke revolutie aandienende probleem van de politieke macht in de eerste plaats[10] — en mede ook doordat hij, evenals Maurin, in het anarchosyndicalisme te veel ‘een theoretische leidraad ontbeerde’,[11] wendde Nin zich naar het leninisme. Daar hij, anders dan Maurin, nauwe betrekkingen onderhield met de zich binnen de Russische partij ontwikkelende ‘oppositie’ — maar niet met de principiële die zich solidair verklaarde met de stakende arbeiders in Petrograd en met de in opstand gekomen matrozen van Kroonstad — brak hij met Stalin in een eerder stadium.

Nin schaarde zich in 1923 naast Trotski, dat wil zeggen naast een man die weliswaar op Stalin en op het bureaucratendom uit Stalins tijd gepeperde aanvallen richtte, maar die niettemin datgene wat het wezenlijke van het bolsjewisme uitmaakt onverzwakt als richtsnoer voor zijn politiek bleef hanteren. Toen Nin zich in 1935 ook van Trotski distantieerde, geschiedde dat niet omdat hij ten slotte tot de overtuiging zou zijn gekomen dat de weg naar een socialistische maatschappij slechts open ligt wanneer de macht door de proletarische klasse als zodanig en niet door een zichzelf als haar ‘voorhoede’ aandienende partijorganisatie wordt uitgeoefend. Dergelijke zienswijzen — we constateerden het zopas reeds toen we over Maurin spraken — konden in Spanje niet tot ontwikkeling komen. Met Trotski verbrak Nin de betrekkingen alleen, omdat deze voor een ‘revolutionaire partij’ in Spanje een koers uitstippelde zonder ook maar in het minst rekening te houden met de klippen waarop zij in het Spaanse vaarwater zou kunnen stranden. Trotski bekeek de Spaanse verhoudingen door een Russische bril; Maurin en Nin van hun kant keken door een Spaanse bril naar het bolsjwisme.

De POUM ontstond inderdaad, zoals een van haar vertegenwoordigers heeft verklaard, ‘op het strijdtoneel der Spaanse arbeidersklasse’.[12] Maar dat toneel had, als gevolg van de gegeven ontwikkelingstrap van de Spaanse maatschappij, nu eenmaal zijn begrenzingen. De mogelijkheden waren niet onuitputtelijk; de acteurs zagen er zich beperkt in hun bewegingen. Bovendien waren de — sociale — decors er niet door de POUM geplaatst en was, toen zij voor het voetlicht kwam, het stuk al aan de gang. De partij verbeeldde zich een rol te kunnen vervullen in het eerste bedrijf van een nieuwe, socialistische omwenteling, door zich aan het hoofd van de arbeiders te plaatsen, die de geschiedenis als regisseuse juist op dat moment de planken op stuurde. In werkelijkheid rees het doek voor het laatste bedrijf van de burgerlijke omwenteling. De arbeiders verschenen in de schijnwerpers ter wille van de ontknoping, die de bourgeoisie niet tot stand had kunnen brengen.

Het optreden van de POUM paste in het kader van die ontknoping. Uitsluitend doordat de arbeiders datgene kwamen verrichten wat de burgerij had nagelaten, was er op het toneel plaats voor een organisatie, wier structuur die van de burgerlijke samenleving weerspiegelde en die zich in zoverre van andere, soortgelijke, reeds op het toneel aanwezige organisaties onderscheidde, dat zij er een theorie op nahield, die strikt voor dergelijke historische omstandigheden was toegesneden.[13]

Het is allerminst toevallig, maar uiterst veelbetekenend in dit verband, dat de POUM, die — voor het doorvoeren van wat zij de socialistische revolutie noemde, maar wat in werkelijkheid de voltooiing van de burgerlijke revolutie was — de partij ‘het eerst vereiste wapen’ noemde, de noodzakelijkheid daarvan onder andere motiveerde met een verwijzing naar een historisch proces, waarvan het burgerlijke karakter door geen mens zal worden betwist: de handel en wandel van de Franse Conventie van 1793.

Inderdaad, die Conventie koerste langs een weg, die — naar de POUM in herinnering bracht — parallel liep met de ontwikkeling van de partij der jakobijnen.[14] Dat feit echter sproot voort uit het sociale karakter van de grote Franse omwenteling. De POUM zag daaraan geheel en al voorbij toen zij concludeerde dat er ‘altijd’ een ‘nauwe band bestond tussen de partij en de revolutie’ en daarbij van revolutie zonder meer sprak, van revolutie in het algemeen dus, alsof er niet steeds van een bepaalde revolutie, dat wil zeggen een revolutie met een bepaalde sociale inhoud sprake was.

De vraag of de partij, die de natuurlijke politieke organisatievorm van de burgerlijke revolutie was — en is — als organisatievorm óók voor de proletarische omwenteling geschikt kan zijn of zál zijn, een vraag die overal werd gesteld waar de kapitalistische ontwikkeling een bepaalde hoogte had bereikt, kwam bij de POUM niet op doordat de praktische vraagstukken waarvoor zij zich zag gesteld, niet de vraagstukken van de proletarische revolutie waren. Om die reden beschouwde de POUM dan ook de partij als het instrument waarmee de arbeiders de macht konden veroveren. Beschouwde men die conceptie op de keper, dan bleek dat zij in feite de partij niet als een instrument beschouwde dat door de arbeiders werd gehanteerd, maar als een organisatie, die — uiteraard strak — de arbeiders aan de teugel voerde. Zoals de POUM het zag en ook letterlijk betoogde.[15] bedienden niet de arbeiders zich van de partij, maar bediende de partij zich van de arbeiders.

De positie van de POUM was, in overeenstemming met de maatschappelijke verhoudingen waarmee zij te maken had en waaraan zij haar ontstaan dankte, evenals de positie van Lenin, een typisch jakobijnse, een blanquistische.[16] Wij bedoelen daar allerminst mee dat de POUM als een organisatie van ‘samenzweerders’ zou moeten worden opgevat. Weliswaar kan aan het blanquisme de neiging tot complotteren, tot het ontketenen van een revolutie — of beter: van een opstand — niet worden ontzegd, maar het is onjuist om, wat Lenin bij gelegenheid wél heeft gedaan,[17] het blanquisme zonder meer als synoniem te beschouwen met een dergelijke activiteit.

Zij vormt slechts één facet van het blanquisme, dat wel degelijk óók een theorie had. Alleen, dat was een politieke theorie, gebaseerd op het mechanische materialisme van de toenmalige natuurwetenschappen, op een ‘synthese van (dat) materialisme en idealisme’.[18]

Blanqui was in wezen een politieke revolutionair.[19] Hij sprak wel van ‘de sociale revolutie’, maar hij maakte de voltrekking daarvan afhankelijk van het bestaan van revolutionaire kaders. Er is bij hem sprake van een scheiding tussen de massa en de revolutionairen, die met de massa volstrekt niet identiek zijn, die naar zijn opvatting boven de massa staan. Die scheiding tussen massa en revolutionairen is voor het blanquisme karakteristiek, vormt er het wezenlijke kermerk van, waarvan andere kenmerken, zoals de neiging tot samenzweren of ‘putschen’, als componenten kunnen worden afgeleid. Men kan die scheiding definieren als de theoretische uitdrukking van een praktisch voorhanden situatie, die in een groot deel van West-Europa in feite gedurende de gehele 19de eeuw heeft bestaan. Het ging daarbij om de politieke emancipatie van het proletariaat, dat wil zeggen om de uiteindelijke gestalte van de burgerlijke samenleving. Het was een periode, waarin tijdens de onvermijdelijke revoluties het kleinburgerdom nog en de arbeidersklasse reeds optrad, maar de een zowel als de ander in het voetspoor van de bourgeoisie.

Met een proletarische omwenteling hadden die revoluties niets te maken. De proletarische revolutie heeft geen politiek maar een sociaal karakter. Friedrich Engels onderstreepte dat al toen hij in 1845 in een rede te Elberfeld verklaarde: ‘Een sociale revolutie... is héél wat anders dan de politieke revoluties, die er tot nu toe zijn geweest...’[20] Maar dat de scheiding van massa en revolutionair kader terugkeerde in de opvattingen der Russische bolsjewieken was niet verwonderlijk. De maatschappijverhoudingen in Rusland waren, toen het bolsjewisme daar ontstond, nauwelijks meer ontwikkeld dan die in Franrijk in de dagen van Auguste Blanqui. Dat diezelfde scheiding — tussen partij en arbeiders — wederom de standpunten van de POUM typeerde, kan tot soortgelijke omstandigheden worden herleid: zeker tot de julidagen van 1936 en zelfs nog daarna verkeerde Spanje nog altijd in de 19de eeuw.

In dát Spanje ontstonden de onderscheiden componenten van het blanquisme als vanzelf, maar anders dan destijds in Frankrijk, niet binnen één en dezelfde organisatie. Men trof er een bij de POUM, een andere vooral bij de FAI, zonder dat een van beide zich van haar blanquisme ook maar in het minst bewust was. Wat de POUM betreft kwam dat hierdoor, dat zij — zonder oog voor het wezenlijk verschil tussen de sociale en de politieke revolutie — het blanquisme uitsluitend als putschtendens opvatte. Die ontbrak inderdaad bij haarzelf. Zij nam deze dientengevolge juist des te scherper waar bij de anarchosyndicalisten. Over hen schreef Joaquin Maurin, dat zij ‘buiten hun weten min of meer blanquisten’ waren en dat hun opstandige praktijk grotendeels verwant was aan die van Blanqui.[21] Hij verwees daarbij onder andere naar de opstand van 1932 in Llobregat en naar die in Casas Viejas. Omtrent de laatste zouden wij op deze plaats nog willen opmerken, dat er inderdaad door werd aangetoond hoe weinig het ‘samenzweren’ à la Bakoenin verschilde van het ‘samenzweren’ à la Blanqui.[22]

Het feit dat de ontwikkeling van de productiekrachten het terrein slechts had geëffend voor het kweken van een burgerlijke maatschappijtoestand en het daaruit voortspruitende blanquisme, bracht mee dat de POUM en de anarchosyndicalisten in wezen veel dichter bij elkaar stonden dan zij zelf op grond van hun ideologische verschillen en hun wederzijdse tradities geruime tijd wel veronderstelden. Niet voor niets kon Maurin constateren, dat de anarchisten zich weliswaar verbeeldden dat een organisatie als de FAI géén politiek karakter droeg, maar dat dit in werkelijkheid toch wel degelijk het geval was.[23] Niet voor niets schreef een ander POUM-lid, Juan Calvet, nog een tikkeltje kernachtiger, dat ‘de anarchisten, hoewel zij ontkenden dat zij een politieke partij waren, niettemin zowel aan de CNT als aan de FAI een partijkarakter gaven’.[24] Omgekeerd echter was de POUM, niettegenstaande zij het idealisme van de anarchosyndicalisten niet verzuimde te kritiseren, op zijn minst zo idealistisch — in de zin waarin ook Blanqui een idealist was — als haar anarchosyndicalistische tegenhanger.

Het is deze door de historische en maatschappelijke verhoudingen veroorzaakte, slechts bij nadere beschouwing zichtbare verwantschap, die de verklaring vormt voor het paradoxale feit dat de POUM en de CNT-FAI elkaar na 19 juli 1936 hoe langer hoe dichter naderen. Nadat elk van deze twee, oppervlakkig bezien zo verschillende organisaties de andere moest erkennen als de enige revolutionaire factor in Spanje buiten zichzelf,[25] zochten zij — en zocht in het bijzonder de POUM — naar een steeds hechtere samenwerking.

Het valt niet te ontkennen dat er hierbij van de kant van de POUM ook opportunistische overwegingen meespeelden. ‘Er is nauwelijks een mogelijkheid,’ zo betoogde Juan Andrade, ‘dat de POUM kan uitgroeien tot een grote massapartij, waaraan de hegemonie in de revolutie toevalt. Die mogelijkheid is uiterst begrensd door de aanwezigheid van het anarchisme.’.[26] Maar tegelijk verklaarde hij, dat de ‘twee traditioneel onverzoenlijke richtingen, de leninistische POUM en de bakoenistische FAI, een volstrekt eendere opvatting (hadden) over de concrete doeleinden en perspectieven van de Spaanse omwenteling’.[27] In het anarchosyndicalistische kamp werd precies hetzelfde opgemerkt. In de onder controle van de CNT verschijnende krant La Noche noemde de anarchist Jaime Balius de POUM ‘een organisatie, die over alle principiële vraagstukken van de revolutie dezelfde mening heeft als wij anarchosyndicalisten’.[28]

Dienovereenkomstig pleitte Andrade voor het tot stand komen van één revolutionair front van beide, ‘wat ideologie en temperament aangaat zo verschillende organisaties’. Tegen mogelijke (traditionele) bedenkingen in eigen rijen voerde hij aan, dat ‘in de praktijk van de beide grote libertaire organisaties CNT en FAI niets meer resteerde van het klassieke anarchisme’.[29] ‘Zij erkennen zelf,’ zo voegde hij eraan toe, ‘dat zij, gezien de toestand, onderdelen van hun ideologie hebben laten vallen.’

Precies dezelfde politiek als Andrade voorstond, werd voorgestaan door Julian Gorkin en door Andrés Nin. Gorkin noemde ‘een nauw bondgenootschap tussen CNT en POUM... de redding van de Spaanse revolutie’.[30] Nin verklaarde zich, om aan de CNT tegemoet te komen, uit naam van de POUM zelfs bereid om een typisch leninistische term als ‘de dictatuur van het proletariaat’[31] te laten vallen. ‘We kunnen,’ zei hij, ‘het best zonder die uitdrukking stellen.’[32] Hij was kennelijk niet van zins om het ‘revolutionaire front’, dat hij een dringende eis achtte, in gevaar te laten brengen of op te offeren aan wat hij als een woordenstrijd beschouwde. Dat het inderdaad een strijd om woorden was, had al in januari 1932, nog voor de POUM was geboren, het anarchosyndicalistische ‘uitvoerend comité’ van Sallent bewezen!

Nin zei voorts dat ‘indien de CNT er samen met de POUM toe zou kunnen besluiten een arbeiders- en boerenregering te vormen, de revolutie zou zijn gered... Als de CNT en de POUM het hierover met elkaar eens zouden kunnen worden,’ aldus Nin, ‘zouden zich grote perspectieven openen.’.[33]

‘Indien...’ en ‘als...’ schreef Nin. Hij drukte zich duidelijk gereserveerder uit dan Andrade. Te goed moet hij hebben beseft, welke enore hinderpalen aan dat ‘revolutionaire front’ en aan die ‘grote perspectieven’ in de weg stonden. ‘De massa (van de anarchosyndicalisten) is schitterend, strijdbaar en heldhaftig,’ zo meende hij zo’n twee maanden later, ‘maar de leiding aarzelt voortdurend en glijdt van concessie naar concessie.’[34]

Deze vaststelling van Nin kwam overeen met de werkelijkheid en sproot natuurlijk voort uit de samenwerking tussen de anarchosyndicalisten en de volksfrontpartijen, uit de deelneming van de CNT aan de regering — zowel die van Catalonië, als later ook die van de hele republiek — alsmede uit haar zienswijze, dat éérst de overwinning op Franco moest worden behaald en dat vervolgens pas ‘de sociale revolutie’ aan de orde kwam.

Dat laatste standpunt werd op geen enkel tijdstip door de POUM gedeeld en het zou dus wellicht merkwaardig kunnen worden genoemd, dat zij desondanks van ‘een volstrekt eendere opvatting over concrete doeleinden en perspectieven van de Spaanse revolutie’ sprak als de CNT. De verklaring kan slechts deze zijn, dat de POUM de desbetreffende houding van de CNT niet voor een fundamentele hield, maar als een die de anarchosyndicalisten terstond bereid zouden zijn om los te laten zodra zij niet meer in de republikeinse volksfrontregering zaten, maar in de ‘arbeiders- en boerenregering’ die de POUM als mogelijk alternatief voor ogen zweefde.

Bovendien: het standpunt van de CNT inzake de scheiding van oorlogvoering en revolutie vloeide in feite voort uit haar samenwerking met de volksfrontpartijen en haar deelneming aan de regering. En juist ten aanzien van die zaken waren er — al kon het op sommige momenten anders schijnen — tussen de CNT-FAI en de POUM geen wezenlijke verschillen. De POUM immers had, evenals de CNT, in het begin van 1936 de verkiezingsactie van de volksfrontpartijen gesteund en de POUM was, evenals de CNT, in september 1936 in de zogenaamde ‘Raad van de Generaliteit’ van Catalonië getreden, waarin Andrés Nin minister van Justitie werd.[35]

Nuanceverschillen waren er wél. Ten aanzien van de volksfrontpartijen stelde de POUM zich gereserveerder op dan de CNT, toen de deelneming aan de regering van Catalonië aan de orde kwam was het juist omgekeerd.

Toen het volksfront, dat wil zeggen het blok met Azaña en zijn sociaaldemocratische slippendragers, werd gevormd, verklaarde de POUM zich daar vierkant tegen. In een van haar brochures schreef de partij, dat ‘de samenwerking met de republikeinen onder de bestaande politieke verhoudingen nog rampzaliger gevolgen zou hebben dan de samenwerking tussen sociaaldemocraten en republikeinen in de jaren 1931-1933’. Niettemin verklaarde zij zich bereid haar handtekening onder het verkiezingspact te zetten, omdat — zo argumenteerde zij — ‘het daarbij zuiver om een electoraal compromis ging en de vrijlating van de politieke gevangenen de voornaamste inzet van de verkiezingen vormde’.[36] Op het haar inziens tijdelijke karakter van dat compromis legde de POUM de nadruk. Ook tijdens de verkiezingscampagne bestreed zij de volksfrontfilosofie als zodanig. Maar zij kwam bij de verkiezingen wél met eigen kandidaten uit en als gevolg van de verkiezingsuitslag deed Joaquin Maurin zijn intrede in de Cortes, waarvan de CNT van haar kant zich weer verre hield.

Over de deelneming aan de regering in Catalonië heeft Juan Calvet naderhand verklaard, dat de POUM er — tegen haar zin — min of meer toe gedwongen zou zijn geweest. De POUM immers gaf de voorkeur aan een regering, die uitsluitend uit de CNT en haarzelf zou zijn samengesteld. Deze zou aldus tot stand hebben moeten komen, dat het centrale comité van de antifascistische milities, dat alleen maar uit aanhangers van de POUM en de CNT was samengesteld, de macht zou hebben overgenomen. ‘Het voorstel daartoe,’ zo vertelt Calvet, ‘kwam de CNT verdacht voor omdat het van de POUM afkomstig was. De CNT zag daarin de gevreesde dictatuur van het proletariaat.’[37]

Toen de zaken aldus bleken te liggen, bleef volgens Calvet de POUM niets anders over, dan deel te nemen aan de regering waarin óók de Esquerra, de stalinistische PSUC, de Unie der Rabassaires en de Acción Catalan vertegenwoordigd zouden zijn. Niet deelnemen — aldus Calvet — zou voor de regeringspartijen aanleiding zijn geweest om de POUM al in september 1936 illegaal te verklaren. Haar tegenstanders, die de POUM er steeds van beschuldigden dat zij de oorlog tegen Franco zou saboteren, zouden de kans hebben gekregen de aanval op de kleinere partijen te openen. Dat zou de totale ontbinding van de POUM hebben betekend. Zij zou ‘als een meteoor in het niet zijn verdwenen... een gebaar dat schoon kon schijnen, maar dat door de geschiedschrijvers na de revolutie zou zijn vergeten...’[38]

Het betoog van Calvet komt ons weinig overtuigend voor. Het wekt de indruk dat het achteraf, bij wijze van verontschuldiging, is geconstrueerd. Het valt moeilijk aan te nemen dat al in juli 1936, toen zowel de CNT als de POUM door Companys voor een bespreking over de situatie in Catalonië en over de aard van de te vormen regering werden uitgenodigd, of in september daarop — toen de Generaliteit werd gereconstrueerd — de beschuldiging van ‘sabotage aan het front’ een rol speelde. De militie van de POUM had toen net precies wapenfeiten verricht die een dergelijke beschuldiging geen schijn van kans zouden hebben gegeven. Deze laster werd pas later rondgestrooid, toen de bolsjewieken — niet zonder boter op hun hoofd — een zondebok zochten voor de val van Bilbao, voor de val van Santander en voor het verlies van Asturië.

Daar komt bij dat heel de schildering van Calvet door diverse documenten ondersteboven wordt gegooid. Men lette allereerst op de resolutie van het centrale comité van de POUM, die op 18 september 1936 — dus ruim een week vóór de vorming van de ‘Raad van de Generaliteit’ op de 27ste — in haar partijorgaan La Batalla werd gepubliceerd. Daarin heette het:

‘... Het republikeinse kleinburgerdom in Catalonië werd door de revolutionaire stroom naar standpunten gestuwd, die veel radicaler waren dan het standpunt van de sociaaldemocraten en de bolsjewieken... Van het begin af (dat wil zeggen sinds de 19de juli — C.B.) had de revolutie in Catalonië een proletarisch karakter en de arbeidersklasse was er heer en meester van de toestand. Weliswaar bleven de normale regeringsinstanties er functioneren, maar doordat daarnaast andere organen verschenen, zoals het centrale comité van de milities en de economische raad, werden die traditionele regeringsinstanties tot een fictie. Zoals te begrijpen valt, is die toestand tijdelijk geweest. Nu dringt zich de noodzaak op van een sterke regering, die de wil van het proletariaat tot uitdrukking kan brengen... Als andere arbeidersorganisaties het er niet mee eens zijn dat die regering uitsluitend uit vertegenwoordigers van de arbeiderspartijen en de vakbeweging zou moeten bestaan, dan blijven wij daar niet op aandringen, te minder omdat de republikeinse linkerzijde in Catalonië, geheel anders dan in de rest van Spanje, zich evenals de boerenmassa naar de revolutie richt en beide sterk onder de invloed staan van proletarische organisaties. Waar het op aan komt zijn het program en de hegemonie van het proletariaat. Die moeten verzekerd zijn... Daarom meent het centrale comité van de partij al zijn steun aan een dergelijke regering te moeten geven en er ook aan te moeten deelnemen...’[39]

De voorkeur van de POUM voor een regering met de CNT alléén blijkt ook uit deze resolutie, die echter tevens duidelijk maakt dat althans de officiële partijleiding daaraan niet bijzonder zwaar heeft getild.[40] Niets in het stuk wijst erop dat de POUM als zodanig met tegenzin tot deelneming aan de Catalaanse regering zou hebben besloten vanwege de gevaren die de partij bij het afwijzen ervan zouden hebben bedreigd. Evenmin is van iets dergelijks sprake in een verklaring, die Julian Gorkin een week of vijf ná de vorming van de ‘Raad van de Generaliteit’ aflegde. Hij sprak op een in Brussel gehouden congres tegen oorlog, fascisme en imperialisme dat werd georganiseerd op initiatief van het in Londen gevestigde bureau voor revolutionair socialistische eenheid, destijds kortweg het Londense bureau genoemd. Gorkin zei daar:

‘... De Catalaanse regering, die burgerlijk en republikeins was, is vervangen door een revolutionaire regering, door een arbeidersregering, die een revolutionair en socialistisch program heeft en die dat verwezenlijkt. Het zou dus een fout zijn geweest indien de POUM er niet aan zou hebben deelgenomen...’[41]

Vergelijkt men de resolutie van 18 september en Gorkins verklaring Van 1 oktober 1936 met hetgeen van de kant der anarchosyndicalisten over hun toetreding tot de ‘Raad van de Generaliteit’ is opgemerkt,[42] dan wordt men getroffen door een overeenkomst en een verschil.

Beide, de POUM én de CNT, namen die beslissing waarom de gegeven maatschappelijke situatie als het ware vroeg. Die situatie werd daardoor gekenmerkt, dat weliswaar — naar alle betrokkenen, Companys incluis, erkenden — de arbeiders heer en meester van de toestand waren, vooralsnog samen met de CNT en de POUM, maar dat de nog relatief beperkte ontwikkeling van de productiekrachten het hun onmogelijk maakte boven de kapitalistische verhoudingen uit te gaan. Dat maakte voor de twee genoemde organisaties samenwerking met figuren als José Tarradellas en Artemio Ayguader van de Esquerra onvermijdelijk. Het ging daarbij om een samenwerking met de burgerlijk-republikeinse democratie, die precies paste in het kader van de aan de orde zijnde burgerlijke omwenteling, een samenwerking waarmee tegelijkertijd de sociale en politieke ontwikkeling ook precies binnen dat kader werd gehouden. Voor beide, voor POUM én CNT, ging het daarbij om een verzoening met de werkelijkheid, maar hun respectieve aanpassing was geenszins van dezelfde aard. De anarchosyndicalisten zeiden zoveel als: formeel beschouwd werken we inderdaad met de staatsmacht en de burgerlijke regering samen, maar de staatsmacht is in feite niet meer dan een façade en de burgerlijke regering is daardoor weliswaar nog altijd burgerlijk, maar eigenlijk géén regering meer. Bij de POUM kon men héél even iets van een overeenkomstige gedachtegang terugvinden op die plaats van de geciteerde resolutie, waar de intact gebleven traditionele regeringsinstanties ‘een fictie’ werden genoemd. In wezen echter betoogde de POUM iets geheel anders. Zij zei niet: de nieuwe burgerlijke regering van Catalonië is geen regering meer, nee, zij verklaarde bij monde van Gorkin dat zij wel degelijk een regering was, maar dat zij niet burgerlijk meer zou zijn.

Dit standpunt van de POUM sproot regelrecht voort uit haar opvatting omtrent het socialisme en de weg waarlangs dit zou kunnen worden verwezenlijkt. In zijn in 1935 kort voor de oprichting van de partij verschenen boek had Joaquin Maurin de etappen van die weg in algemene lijnen aangegeven in wat hijzelf een minimumprogram noemde.[43] Het omvatte:
1. De vorming van een Iberische Unie van Socialistische Republieken, waarvan ook Portugal te zijner tijd deel zou kunnen uitmaken en met een zelfbeschikkingsrecht, dat niet alleen verder ging, maar ook heel wat anders zou zijn dan dat wat de republiek van 1931 voor Catalonië tot stand had gebracht met het zogenaamde Catalaanse Statuut.[44]
2. Nationalisatie van de grond.
3. Nationalisatie van de spoorwegen, de handelsvloot, de grote industrie en de mijnen.
4. Nationalisatie van het bankwezen.
5. Afschaffing van de schuldenlast.
6. Gemeentelijk beheer van het vervoer, de stedelijke diensten, de meelfabrieken en het grootwinkelbedrijf.
7. Staatsmonopolie van de buitenlandse handel.
8. Zesurige arbeidsdag.
9. Verdubbeling van de koopkracht van de binnenlandse markt.
10. Verdubbeling, verdrievoudiging, verviervoudiging van de door de staat gecontroleerde productie.
11. Bewapening van de arbeiders.
12. Arbeidersdemocratie.

In een toelichting op het laatste punt schreef Maurin:

‘... De dictatuur van het proletariaat, gebaseerd op een uitgebreide arbeidersdemocratie, verzekert en garandeert de individuele en collectieve vrijheden... De macht behoort aan allen... en zal zodanig worden opgebouwd, dat alle arbeiders zijn betrokken bij de functies van de staat. De arbeiders zullen rechten hebben... voor de staat zijn er alleen maar plichten... In het socialisme bevelen de arbeiders, de staat gehoorzaamt. De socialistische staat is de negatie van de burgerlijke staat, is in feite: de antistaat.’[45]

Met geen woord gaf Maurin er blijk van dat hij de staat als de verschijningsvorm van een in klassen gedeelde maatschappij beschouwde, in klassen gesplitst doordat een deel ervan geen beschikking heeft over de productiemiddelen, dientengevolge evenmin beschikt over de producten en derhalve is genoopt tot de verkoop van zijn arbeidskracht ten einde zich, via de omweg over de geldwaar, de noodzakelijke levensbenodigdheden te verschaffen.

Maurin repte er nergens van dat de staat het symptoom is van de aanwezigheid van klassentegenstellingen en dat omgekeerd de opheffing van de klassentegenstellingen als zodanig tot uitdrukking komt in het verdwijnen van de staat, die eerst op de basis van klassentegenstellingen is ontstaan.

Maurin zag niet, en de door hem gestichte POUM zag het evenmin, dat de zogenaamde ‘rechten’ van de arbeiders, zolang de loonarbeid niet is opgeheven, nooit anders zou kunnen zijn dan puur politieke oftewel burgerlijke rechten, dat wil zeggen, juridische bepalingen, die in het burgerlijk recht gefundeerd zijn.

Maurin was er zich niet van bewust dat de zogenaamde ‘socialistische staat’ waarvan hij sprak — en die inderdaad als de politieke bovenbouw moet worden verstaan van de samenleving die hij op het oog had — niets anders is dan de politieke bovenbouw van het staatskapitalisme.

Maar wat Maurin en zijn politieke vrienden zich niet bewust waren, dat leefde wel degelijk in hun onderbewustzijn. Het was dan ook niet toevallig, maar veeleer een niet als zodanig bedoelde erkenning, dat hij in een korte toelichting op punt 3 verklaarde, dat ‘de staat één (grote) onderneming zou worden’ en dat ‘de economie... aan de directe controle van de staat zou worden onderworpen’. Met dat alles hangt samen, dat hij omtrent de genationaliseerde banken opmerkte dat zij ‘niet langer de rol van bloedzuiger zouden spelen, maar een hefboom zouden worden voor de economische ontwikkeling’.[46]

Maurin besefte blijkbaar niet dat de banken door hun economische functie óók in het moderne, dat wil zeggen aan zijn primitieve en parasitaire vormen ontgroeide kapitalisme een dergelijke hefboom voor de economische ontwikkeling zijn. Voor Maurin — het werd op diverse plaatsen door zijn woordkeus bevestigd — en voor de POUM ging het erom de parasitaire vorm van kapitalisme te doen verdwijnen. Dat was precies in overeenstemming met de maatschappelijke behoeften van het ogenblik; precies in overeenstemming met datgene wat in de gegeven fase van de sociale ontwikkeling in Spanje aan de orde was. Maar met socialisme had het niets te maken. Het door hem en door de POUM ontwikkelde program was een program van radicale kapitalistische hervormingen. Het ging om dát soort hervormingen, dat aan de orde komt waar de burgerlijke klasse zwak is en niet als een zelfbewust ondernemerdom optreedt.

Hetzelfde program van radicale kapitalistische hervormingen — of liever een soortgelijk, in wezen op hetzelfde neerkomende program — werd na de 19de juli 1936 ontwikkeld door de in Catalonië gevormde Economische Raad, die als een raadgevend lichaam de regering van de Generaliteit van advies diende. Aan het inwerkingtreden van deze Economische Raad wijdde het POUM-orgaan Batalla op 19 augustus 1936 een beschouwing,[47] waarin onder andere de punten werden opgesomd waarvan de verwezenlijking door de raad zélf voor absoluut noodzakelijk werden gehouden. Daartoe behoorden onder andere:
1. Organisatie van de productie in overeenstemming met de behoeften, een eis die ‘socialistisch’ scheen maar het niet was, daar het bij nadere beschouwing niet om de behoeften van de consumenten bleek te gaan, maar om de behoeften van de industrie zélf, dat wil zeggen om een maatregel tot vergroting van haar economische efficiency.
2. Monopolie van de buitenlandse handel.
3. Collectivisatie van het grootgrondbezit.
4. Gedeeltelijke onteigening van het huizenbezit door huurverlaging.
5. Collectivisatie van de grote industrie, de openbare bedrijven en de transportmiddelen...
...7. Versterking van het coöperatieve systeem bij de distributie.
8. Arbeiderscontrole op de banken als overgangsvorm tot nationalisatie.
9. Vakverenigingscontrole van de arbeiders[48] op die bedrijven die nog in privé-bezit: zijn.
10. Opneming van werklozen in landbouw en industrie.
11. Afschaffing van de verschillende belastingen; invoering van een eenheidsbelasting.[49]

In de toelichting waarvan deze opsomming vergezeld ging schreef Batalla:
‘Het oude economische kapitalistische leven is bankroet gegaan... Vast overtuigd van deze waarheid verklaart de Economische Raad al zijn energie te zullen richten op de collectivisering van het economische leven.’

Men lette er wel op dat de Economische Raad waarover het hier ging, die Catalaanse regering van advies diende, die Gorkin op het Brusselse congres tegen oorlog en fascisme burgerlijk had genoemd. Er was voor haar geen enkele reden om zich tegen ook maar een van deze punten te verzetten. Het urgentieprogram van de Economische Raad was een volstrekt kapitalistisch program, wat onder andere ook hieruit bleek, dat het de geldhuishouding en dus de warenmaatschappij en alles wat deze vooropstelt, onverlet liet. Maar een radicaal program was het wél, precies zo radicaal als de maatschappelijke verhoudingen en de tijdsomstandigheden het vereisten.

Ja, het oude kapitalisme — het tot dan toe in Catalonië bestaande, door de halffeodale structuur van Spanje sterk in zijn bewegingen belemmerde kapitalisme — was aan het eind van zijn Latijn gekomen en bankroet gegaan. Dat betekent echter niet dat nu ook het kapitalisme al bankroet was. De Catalaanse bourgeoisie maakte zich, eerder kwaad dan goedschiks, gereed om althans tijdelijk op een andere, een nieuwe vorm van kapitalisme over te schakelen. Niet blind voor de situatie die na de 19de juli was ontstaan, en op zoek naar een vlag die de staatskapitalistische lading zou kunnen dekken, was zij minstens zo bereid tot een compromis met de CNT en met de POUM, als de CNT en de POUM van hun kant bereid waren tot een compromis met háár.[50]

Een klein aantal leden van de POUM mocht zich tegen een dergelijk compromis verzetten, aan de partij als zodanig leverde de deelneming aan de ‘Raad van de Generaliteit’ in september 1936 héél wat minder problemen op dan voor de CNT-FAI. De POUM had — daarin onderscheidde zij zich onder andere van de anarchosyndicalisten — een program dat nauwkeurig overeenstemde met de eisen van het ogenblik, met de eisen van het burgerlijk revolutionaire proces dat bezig was zich te voltrekken. Dat de POUM dit realistische program, geheel overeenkomstig haar leninistische (blanquistische) opvattingen, een ‘socialistisch’ program noemde, veranderde aan de aard daarvan natuurlijk niets. Het leek als twee druppels water op het radicale program van de republikeinse linkervleugel van de Catalaanse burgerij, dat de POUM derhalve, zeer consequent en logisch, óók als ‘socialistisch’ definieerde. Zij trad in Catalonië tot de regering toe op basis van dat realistische program. De CNT daarentegen trad tot de regering toe toen zij uit de feitelijke omstandigheden de conclusie trok dat de strijd voor het ‘libertaire socialisme’ moest worden uitgesteld.

De toetreding van de CNT tot de ‘Raad van de Generaliteit’ was met haar oorspronkelijke opvattingen omrent de sociale revolutie en haar daarmee verband houdende ideologie in tegenspraak. Zij moest dientengevolge ‘verontschuldigd’ worden. Voor de POUM waren dergelijke ‘verontschuldigingen’ vrijwel overbodig. Háár regeringsdeelneming vloeide uit haar opvattingen omtrent de sociale revolutie voort.

Dit alles verklaart ook waarom de POUM, die in tegenstelling tot de CNT revolutie en oorlogvoering als ondeelbaar beschouwde, niettemin — evenals de CNT — een leger naar klassiek model, de traditionele militaire discipline en een eenheidscommando volstrekt noodzakelijk achtte. Immers, wanneer de POUM van ‘de eenheid van revolutie en oorlogvoering’ sprak, van een leger dat ‘het leger van de revolutie’ diende te zijn of van een leger dat ‘door een revolutionaire idee bezield’ moest wezen,[51] dan had zij het over die revolutie en die idee, waarvan zij de exponent was. Dat was een revolutie, die zij weliswaar de arbeidersrevolutie noemde, maar die de burgerlijke revolutie was, de radicale burgerlijke omwenteling, waarvan inderdaad de arbeiders de uitvoerders waren, niettemin het staatskapitalisme slechts het uiteindelijk resultaat kon vormen.

De ‘revolutionaire idee’, die volgens de POUM het ‘leger van de revolutie’ diende te bezielen, was de leninistische idee. Vandaar haar verwijzing naar het Rode Leger van Trotski;[52] vandaar dat zij geenszins de arbeidersdemocratie van onderop in het leger wenste — die in strijd met het door haar voorgestane soort discipline zou zijn geweest — maar die soort arbeidersdemocratie die zij ook in haar program op het oog had, namelijk de zeggenschap van de klassieke arbeidersorganisaties.[53]

Met andere woorden: de gemeenschappelijke opvattingen van de POUM en de anarchosyndicalisten op het punt van militaire discipline, eenheidscommando en legerorganisatie bestonden niet ondanks, maar juist tengevolge van hun onderlinge verschillen. Dóórdat de CNT de revolutie van de agenda had afgevoerd, dóórdat de CNT de oorlogvoering van de revolutie scheidde, dacht zij over oorlogvoering eender als de POUM, die van haar kant de oorlogvoering wél koppelde aan de revolutie, dat wil zeggen, aan datgene wat zij onder de sociale revolutie verstond, iets waarbij de klassieke, de traditionele, de burgerlijke vorm van oorlog voeren volledig paste.

Schijnbaar doen wij de POUM onrecht wanneer wij beweren dat háár opvattingen over oorlogvoering erop neerkwamen, dat zij de traditionele wijze van oorlog voeren voorstond. In een beschouwing, getiteld De lessen van de Spaanse burgeroorlog,[54] keerde de partij zich tegen de stalinisten omdat deze ‘de discipline van de burgerlijke legers’ wilden invoeren, respectievelijk hadden ingevoerd. In het bewuste stuk echter werd tegenover ‘de discipline van de burgerlijke legers’ geenszins de discipline van het partizanendom gesteld. Nadrukkelijk betoogde de POUM dat zij wel degelijk voor een geregeld leger was, maar dat leger niet onderworpen wenste te zien aan de onbeperkte macht van — meestentijds volstrekt onbekwame — militaire commandanten van veelal stalinistische of republikeinse signatuur, die — naar de POUM met tal van voorbeelden illustreerde — bij bosjes deserteerden. Zij wenste een leger onder de controle van... ‘de revolutionaire avant-garde’.

Wat de POUM de officiële bolsjewieken in feite verweet, was dat zij de discipline van het zogenaamde Rode Leger uit het Stalintijdperk tot praktijk verhieven in plaats van de discipline uit de periode-Trotski. Dat getuigde ervan dat zij de voor ieder onbevangen toeschouwer zichtbare nadelen van de bolsjewistische disciplinevorm niet aan deze vorm weet, maar aan de personen die haar hanteerden, dat wil zeggen aan de stalinistische creaturen, die iedere radicale ontwikkeling in Spanje de voet dwars zetten, zelfs dán wanneer het slechts de radicale ontwikkeling van de burgerlijke omwenteling betrof.

Deze visie van de POUM hing samen met haar uit blanquistische erfenis stammend idealisme dat wij al hebben gesignaleerd. Dat idealisme bracht mee, dat zij de samenhang tussen datgene wat zij nastreefde enerzijds en de maatschappelijke werkelijkheid anderzijds, volledig op zijn kop zette. In plaats van te beseffen hoezeer zij het product was van bepaalde sociale ontwikkelingen — ontwikkelingen die zich in het bijzonder in Catalonië voordeden, waardoor zij vooral dáár een zekere aanhang verwierf[55] — meende de POUM omgekeerd ‘een directe en werkzame invloed op de gebeurtenissen te (kunnen) hebben’.[56] Zij zag derhalve haar program niet als de afspiegeling van de — met name in Catalonië bestaande — verhoudingen, niet als de uitdrukking van de objectieve noodzakelijkheden, maar als de formulering van haar subjectieve wensen, die zij slechts met krachtige wil en met politiek verstand had na te streven om ze te verwezenlijken. Zij meende door middel van het verbreiden van leuzen en het voeren van propaganda aan de maatschappelijke ontwikkeling de weg te kunnen voorschrijven,[57] in plaats van zich te realiseren hoezeer de burgerlijke maatschappelijke ontwikkeling de reële inhoud van haar program bepaalde.

De POUM zag bijzonder scherp — scherper wellicht dan de CNT — dat ‘de weg van Negrin[58] en van de stalinisten alleen maar naar het compromis en naar de nederlaag zou kunnen voeren’.[59] Zij zag in het geheel geen kans die weg om te buigen. Dat haar getalsterkte uiterst gering was, vormde niet de wezenlijke reden. De ware oorzaak moest worden gezocht in de sociale omstandigheden die op de POUM een stempel drukten dat weliswaar radicaal, maar niettemin burgerlijk was. Daaraan viel het te wijten dat — wat zij zichzelf daaromtrent ook mocht inbeelden — noch haar organisatievorm, noch haar uiteindelijke streven, noch haar politiek boven de burgerlijke samenleving uitging.

Wij willen, ofschoon ons dat na al het voorafgaande nog nauwelijks nodig schijnt, deze bewering met één enkel voorbeeld illustreren. In de bijeenkomst van het Londense Bureau in Brussel waaraan wij al eerder aandacht hebben besteed, verklaarde Julian Gorkin in de herfst van 1936 onder meer, dat ‘de industrie in Catalonië onder controle van de fabriekscomités’ stond. Hij voegde er in één adem aan toe, dat die fabriekscomités op hun beurt ‘weer onder de controle van de vakverenigingen’ stonden.[60] Dat kon alleen maar betekenen dat die fabriekscomités de industrie niet werkelijk controleerden, dat zij allerminst het symptoom waren van een werkelijke arbeidersmacht.

De vraag in hoeverre Gorkin de situatie juist omschreef, is hier niet relevant. Het is ons hier te doen om het onmiskenbare feit dat de geestelijke horizon van Gorkin niet verder reikte dan door de vakbeweging gecontroleerde comités, dat proletarische organisatievormen met een geheel andere structuur en functie dan de vakbeweging, een heel andere relatie tot de burgerlijke samenleving ook, volkomen buiten zijn gezichtsveld lagen en dat zijn onvermogen om het fundamentele verschil te zien tussen zelfstandige arbeiderscomités en ‘arbeiderscomités die door de vakbeweging gecontroleerd werden’ een gevolg was daarvan dat hij — op leninistisch-blanquistische wijze — de radicale burgerlijke omwenteling verwisselde met de proletarische.

Aan deze, de POUM karakteriserende ‘verwisseling’ kon zij niet ontsnappen. Zij had haar bij de geboorte meegekregen als een product van de Spaanse werkelijkheid zelf, waaraan zij haar ontstaan dankte. De eigenaardigheden van de maatschappelijke ontwikkeling in Spanje brachten met zich mee dat de POUM van de aanvang af en ‘van nature’ een ‘verkeerd bewustzijn’ had, dat tegelijkertijd zowel haar kracht vormde als haar zwakte. Het vormt mede de verklaring voor het lot dat haar in de politieke branding ten deel viel op hetzelfde moment dat het — burgerlijk — revolutionaire getij verliep.

Het keren van de vloed lag uiteraard in het karakter van de omwenteling besloten. De Spaanse arbeiders waren weliswaar geroepen datgene te doen wat de bourgeoisie verzuimde, maar niet zodra hadden zij de eerste stappen daartoe gedaan of hun natuurlijke klassetegenstanders maakten zich alweer gereed hun de voet dwars te zetten. Een aanvankelijk zeer geleidelijke, later in versneld tempo voortgaande wijziging van het stelsel der maatschappelijke krachten was daarvan het gevolg.

In Catalonië, de bakermat van de POUM, en in andere industriegebieden stemde een radicaal-burgerlijke ontwikkeling — door de POUM en ook door anderen voor de proletarische omwenteling versleten — een tijdlang overeen met de eisen van het ogenblik. Maar het bleef op de situatie aldaar vanzelfsprekend niet zonder invloed dat elders in Spanje behoudende groepen binnen het burgerlijke kamp gestaag hun betekenis herwonnen.

Een partij als de Catalaanse Esquerra, die, toen de arbeiders zelf handelend op het historische toneel verschenen, in een radicalisering haar laatste toevlucht had gezien, keerde weldra op haar schreden terug. De officiële, achter Moskou staande bolsjewieken — wier aanvankelijk geringe invloed nergens zó gering was als juist in het industriële Catalonië en die zich daar alleen door middel van een fusie met de sociaaldemocraten hadden kunnen handhaven[61] — werden er niet weinig door aangemoedigd dat bijvoorbeeld in Madrid en in Valencia hun politieke geestverwanten van de zogenaamde CP zich steeds duidelijker uitspraken voor de handhaving van de privé-eigendom en dat het daarbij allesbehalve om een misleidende propaganda of een politiek trucje ging.[62]

Dit alles leidde ertoe dat de POUM in een isolement kwam te verkeren. Dat isolement werd des te groter naarmate zij, gedreven door haar eerlijk revolutionair idealisme, des te krampachtiger bleef vasthouden aan haar program. Anders dan de CNT, die van haar program telkens een stuk liet vallen om zich aan de realiteit van het burgerlijk omwentelingsproces te kunnen aanpassen, vertegenwoordigde de POUM minder de massa’s dan wel het theoretisch geweten van de radicale burgerlijke revolutie. Juist om die reden zagen de republikeinen en vooral de stalinisten, die feller dan wie ook tegen iedere radicale ontwikkeling van de Spaanse revolutie waren gekant, al spoedig in de POUM hun gevaarlijkste tegenstander en hun voornaamste vijand. Vandaar dat zij al hun energie gebruikten voor een bestrijding van de POUM en uiteraard ook van die anarchosyndicalisten die binnen de gelederen van de CNT — en half daarbuiten — een soort van radicale oppositie vormden en die alleen al doordat zij zich ‘De vrienden van Durruti’ noemden, geen twijfel lieten bestaan aan hun revolutionaire gezindheid.

Voor een verweer daartegen was de POUM maar pover toegerust. In feite zag zij zich van iedere effectieve mogelijkheid daartoe beroofd. Aangezien zij in de veronderstelling verkeerde, dat de verwezenlijking van haar program zoveel als de proletarische revolutie betekende, aangezien zij meende, als partij, samen met de CNT dat program — en derhalve die revolutie — te kunnen doorvoeren, zocht de POUM voor haar program en voor haar politiek de steun van de arbeiders. Zij verlangde van de werkende massa dat zij het beide organisaties mogelijk zou maken hun beider greep op de gebeurtenissen te behouden.

Maar het is onmogelijk iets te behouden dat men verloren heeft. Zowel de POUM als de CNT waren hun greep op de gebeurtenissen reeds kwijt. Die greep kon niet worden teruggewonnen en de uitschakeling van de POUM als politieke factor kon niet worden voorkomen met de hulp van een arbeidersklasse, die op het punt stond voorlopig eveneens als machtsfactor te worden uitgeschakeld. Wat de POUM nastreefde, was een radicale variant van de burgerlijke revolutie waartoe aanstalten was gemaakt, maar die tot de onmogelijkheden was gaan behoren zodra republikeinen en stalinisten eenmaal de arbeiders in het defensief, de omwenteling wederom in een impasse hadden gedreven. De werkelijkheid in het Spanje van 1937 maakte een uitweg uit de impasse zoals de POUM die voor ogen stond, volkomen illusoir.

In maart 1937 veroorzaakten stalinistische intriges en provocaties een regeringscrisis in Catalonië. Zonder verzet van de CNT, die reeds min of meer in de netten van republikeinen en stalinisten was verstrikt, werd de POUM uit de regering van de Catalaanse Generaliteit gedrongen. De van regeringsdeelneming uitgesloten partij wierp haar opponenten voor de voeten, dat deze ‘een kleinburgerlijke politiek voerden’[63] in plaats van — naar leninistisch recept — ‘te trachten het kleinburgerdom voor de revolutionaire zaak te winnen’.[64] Als oplossing voor de zich dagenlang voortslepende regeringscrisis in Catalonië beval Nin de vorming van een ‘arbeiders- en boerenregering’ aan.[65] Deze zou weliswaar eveneens de kleine eigendom ongemoeid laten, maar zij zou in tegenstelling tot de PSUC in ieder geval ernst maken met de socialisatie van de grote eigendom en het nog lang niet overal gecollectiviseerde grootgrondbezit.[66]

Met dergelijke, typisch leninistische suggesties wakkerde de POUM uiteraard de haat van de stalinisten aan. Anders dan Nin had voorzien, voelden zij zich langzamerhand sterk genoeg om een koers te varen die tegengesteld was zowel aan die van de POUM als aan die van de anarchogyndicalisten. Onder druk van Antonov-Ovssejenko, de Russische consul-generaal in Barcelona,[67] startten de officiële bolsjewieken een haatcampagne in héél Spanje. In Catalonië schiep hun leugenhetze in het PSUC-orgaan Treball in korte tijd een vergiftigde atmosfeer. De CNT waarschuwde haar ‘vrienden van de PSUC’,[68] dat daarmee de politieke ademhaling werd bemoeilijkt. Dat was juist wat ermee werd beoogd. De vertroebelde situatie maakte het de zich daarin thuisvoelende stalinisten mogelijk een verschijningsverbod voor La Batalla te bewerkstelligen en de POUM in de illegaliteit te dringen.

Dat was slechts de eerste stap. Na de dramatische gebeurtenissen die tot de val van Caballero leidden, werden de volgende gezet. Op grote schaal werden aanhangers van de POUM, militante anarchosyndicalisten en radicale arbeiders gearresteerd. Bij honderden, later bij duizenden, verdwenen zij in de gevangenissen van de republiek, vaker nog in de veel talrijker privé-gevangenissen van de stalinisten.[69] Van velen van hen — bijvoorbeeld van Andrés Nin, die op 16 juni 1937 naar de prefectuur van politie in Barcelona werd gebracht en die vervolgens tot viermaal toe naar een andere stalinistische kerker werd gesleept — is nadien nooit meer iets vernomen.[70]

Tegen anderen — in het bijzonder tegen hen die als voornaamste POUM-leiders naast Nin konden worden beschouwd — werden in 1938 showprocessen in scène gezet. De akte van beschuldiging, met behulp van vervalste documenten samengesteld, was al even belachelijk als infaam. Niet alleen dat aan de voor ‘trotskistisch’ uitgekreten POUM nota bene verweten werd dat zij ‘een arbeiders- en boerenregering wilde vormen’, er werden haar ook zulke dingen als ‘spionage voor Franco’, ‘collaboratie met de fascisten’, ‘defaitisme’ en ‘samenzwering tegen de Catalaanse Generaliteit en de Spaanse republiek’ ten laste gelegd.

De niet minder infame en beruchte ‘processen’ die in maart 1938 in Moskou werden gevoerd, met Andrej Vysjinski in de rol van de openbare aanklager, hadden ervoor model gestaan. De parallellen waren zó opvallend, dat de aangeklaagde Juan Andrade op een gegeven moment, staande in de verdachtenbank, de procureur-generaal Gomis interrumpeerde met een krachtig: ‘Nee meneer Vysjinski!’[71]

Niettemin, de opzet van de processen tegen de POUM mocht dan dezelfde zijn als die van Moskou, hun verloop was daarmee geenszins identiek. In tegenstelling tot wat er in Rusland geschiedde, capituleerden de verdachten in Spanje niet. Als getuige à décharge legden bekende politieke figuren — zoals Largo Caballero, de Esquerra-leider Rouret, de ex-ministers Galarza van de Socialistische Partij, Irujo van de Baskische nationalisten en Frederica Montseny van de CNT en de voormalige ambassadeur van de Spaanse republiek in Frankrijk, Araquistain — verklaringen te hunnen gunste af.

Een van de belangrijkste getuigen à charge, de fascistische spion Roca, zei voor het tribunaal dat hij onder druk van de politie een valse verklaring tegen de POUM had ondertekend. De fascist Jaxier Fernandez Golfin, bij wie een militair document was gevonden dat relaties tussen hem en de POUM zou aantonen, ontkende tegenover de politie hardnekkig dat hij met deze partij ook maar enige verbinding onderhield. Hij bleef dat ontkennen toen er werd gedreigd dat hij zou worden doodgeschoten. Hij werd gefusilleerd nog voordat het proces begon. Een dode Golfin was de stalinisten van groter nut dan een Golf in die voor het tribunaal de vervalsing van het bewuste document zou aantonen.[72]

Onder die omstandigheden moest de openbare aanklager het allergrootste deel van de tenlastelegging laten vallen. Hij handhaafde slechts de beschuldiging dat de POUM verantwoordelijk was voor de arbeidersopstand van mei 1937 in Barcelona. Tegen de vijf hoofdverdachten werd daarop niet de doodstraf, maar... een gevangenisstraf van dertig jaar geëist. De vonnissen varieerden van 11 tot 15 jaar.

Bij dat alles behield de POUM een geestkracht die bewonderenswaardig mag worden genoemd. Nieuwe illegale kaders namen de plaats van de veroordeelden. Zij werden aangevuld zodra nieuwe arrestaties de rijen dunden. Tot vrijwel de laatste dag van de burgeroorlog bleef de partij de arbeiders oproepen tot verzet tegen Franco, op een wijze die evenzeer getuigde van haar moed en haar onwankelbare trouw aan haar opvattingen, als van haar revolutionair idealisme, dat de reële verhoudingen op zijn kop zette en miskende.

Nog vlak voordat de franquistische legers Barcelona binnenrukten en diverse stalinisten al lang waren gevlucht, gaf de POUM er blijk van dat wat zij ‘een zege van de arbeiders’ noemde nog steeds voor mogelijk te houden. ‘Laat ons,’ zo heette het in de aanhef van een door haar gegeven, aan het Spaanse proletariaat gericht manifest, ‘ons gereedmaken voor de verdediging van het proletarische Catalonië... zoals op 19de juli.’[73]

Maar het ‘proletarische Catalonië’ waarvan de POUM repte, bestond niet. Voor zover het al ooit bestaan had, was het al ruim anderhalf jaar tevoren ondergegaan, verslagen door republikeinen en stalinisten. Deze hadden zich, van 19 juli 1936 af, op een slag zowel tegen de arbeiders tegen de POUM en de anarchosyndicalisten voorbereid. Die slag, dat brachten de sociale en politieke verhoudingen in Spanje mee, diende in Catalonië te worden uitgevochten. ‘Alvorens wij Saragossa veroveren,’ verklaarde PSUC-leider Juan Comorera, ‘moeten wij Barcelona nemen.’[74] Inderdaad slaagden de stalinisten erin heer en meester zowel in de Catalaanse hoofdstad als in héél Catalonië te worden. Daarmee werd aan de radicale ontwikkeling van de Spaanse revolutie — waarvan POUM een der exponenten was — definitief een halt toegeroepen. En juist een van de gevolgen daarvan was weer, dat Saragossa nimmer werd veroverd!

_______________
[1] Voor dit hoofdstuk hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van het bulletin dat de in het midden van de jaren dertig in Parijs zetelende vertegenwoordiging van de POUM onder de Engelse titel Independent News en onder de redactionele verantwoordelijkheid van Lucien Weitz destijds ook in het Frans heeft doen verschijnen. In de enkele jaren achtereen wekelijks gestencilde nummers werd niet slechts informatie over de POUM gegeven, maar werden ook vertaalde artikelen en berichten uit haar partijkrant La Batalla gepubliceerd, hetzij volledig, hetzij in verkorte vorm. Behalve feitelijkheden en nieuws, alsmede beschouwingen over de ontwikkeling van de Spaanse revolutie zoals de POUM die zag, bracht Independent News ook al het materiaal met betrekking tot het ‘proces’ (!) dat op aandrang van Stalin & Co. en hun in Spanje opererende handlangerskliek tegen de POUM werd gevoerd. De — van a tot z lasterlijke — akte van beschuldiging, de getuigenverklaringen, zowel die ten gunste als die ten nadele van de aangeklaagden, en ook het uiteindelijke vonnis werden er onverkort in afgedrukt, nadat eisen en pleidooien tevoren uitvoerig waren becommentarieerd en geanalyseerd. Waar wij naar dat bulletin als onze bron verwijzen, geschiedt dat met de aanduiding IN, gevolgd door nummer en verschijningsdatum.
[2] Toen op 18 juli 1936 de contrarevolutie toesloeg, bevond Joaquin Maurin zich in een dorp in het westen van Spanje, in dat gedeelte van het land, waarvan Franco c.s. zich terstond meester wisten te maken. Aanvankelijk werd aangenomen dat hij al vrij kort daarna door de franquistische soldateska werd vermoord. Dat gebeurde echter op een later tijdstip. Volgens nadere berichten werd hij opgesloten in de gevangenis van Jaca. Nadien is niets meer van hem vernomen.
[3] Joaquin Maurin, Révolution et contre-révolution en Espagne, Parijs 1935, p. 346.
[4] Maurin, Révolution et contre-révolution, enz. p. 346.
[5] Idem, p. 347.
[6] Idem, p. 348. Cursivering van mij — C.B.
[7] Idem, p. 348 en 349.
[8] Men lette wél: in een aantal opzichten en in zekere mate!
[9] Zie de korte levensschets van Maurin door Victor Serge, die bij wijze van introductie is opgenomen in Maurins Révolution et contre-révolution.
[10] Midden april 1937 schreef Nin in een artikel, getiteld ‘De crisis van de Generaliteit’, afgedrukt in Die Spanische Revolution, het Duitse orgaan van de POUM (nr. 5): ‘Het probleem van de macht is het fundamentele probleem.’
[11] Maurin, p. 118-119.
[12] Juan Calvet, ‘De POUM en het Trotskisme’, artikel dat in Nederlandse vertaling werd gepubliceerd in De Rode October, het maandschrift van de toenmalige Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP) van Henk Sneevliet en de zijnen. Aldaar in jg. 3, nr. 5, mei 1938, p. 112.
[13] Het is hier misschien de plaats om erop te wijzen dat de door ons als een leninistische partij gedefinieerde POUM destijds de enige partij was, die zich op een leninistische theorie omtrent de verdere ontwikkeling van de burgerlijke Spaanse revolutie baseerde. De officiële bolsjewieken in Spanje, dat wil zeggen de filiaalhouders van het Kremlin, hadden niets wat daarmee te vergelijken viel, daar zij — om redenen die wij eerder al uiteengezet hebben — iedere revolutionaire ontwikkeling in Spanje wilden voorkomen. Zij verschoven daarom de revolutie naar sint-juttemis. Santiago Carillo, een van de bekendste leden van het centrale comité van de Spaanse bolsjewistische partij, verklaarde bijvoorbeeld: ‘Op het ogenblik zijn wij niet op een sociale revolutie uit en dat zal nog lange tijd nadat wij de overwinning op het fascisme hebben behaald zo blijven.’ De uitspraak van Carillo is te vinden in R. Rocker, The Tragedy of Spain, New York 1937, p. 20. Wij citeren haar uit Hans Peter Duerr en Augustin Souchy, Stalinismus und Anarchismus in der spanischen Revolution, Berlijn 1973, p. 53.
[14] Aldus in een beschouwing, gewijd aan de tweede partijconferentie van de POUM, die van 22-30 mei 1937 in Barcelona zou worden gehouden en die te vinden is in Die Spanische Revolution, het Duitse orgaan van de POUM, nr. 6, begin mei 1937.
[15] Die Spanische Revolution, nr. 6, begin mei 1937.
[16] Wat de partij van Lenin betreft staan wij met dit oordeel allesbehalve alleen. In 1904 werd het al door Rosa Luxemburg uitgesproken (zie: Organisationsfragen der russischen Sozialdemokratie, Gesammelte Werke, Bd. 1, 2. Halbbnd., Berlijn 1972, p. 429). In 1925 ondernam Paul Fröhlich een poging om de nauwe verwantschap tussen leninisme en blanquisme aan te tonen. Lenin zelf mocht zich herhaaldelijk tegen het blanquisme afzetten (vgl. zijn Marxismus und Aufstand, Werke, Bd. 26, p. 4-5), zijn strijdmakker Trotski erkende in 1923 (Terrorismus und Kommunismus) en ook later (Geschichte der russischen Revolution) dat er tussen bolsjewisme en blanquisme wel degelijk overeenkomst was. Blanqui is in Trotski’s ogen een der theoretische en praktische grondleggers van de bolsjewistische dictatuur.
[17] V. I. Lenin, Ein Protest russischer Sozialdemokraten, Werke, Bd. 4, p. 170.
[18] Maurice Dommanget, Les idées politiques et sociales dAuguste Blanqui, Parijs 1957, p. 131.
[19] Vgl. F. Engels, Programm der blanquistischen Kommuneflüchtlinge, MEW, Bd. 18, p. 529. Voor bijzonderheden omtrent Blanqui en het blanquisme wordt aanbevolen: Frank Deppe, Verschwörung, Aufstand und Revolution, Blanqui und das Problem der sozialen Revolution, Frankfurt 1970.
[20] F. Engels, Zwei Reden in Elberfeld II, MEW, Bd. 2, p. 555. Voor het verschil tussen de politieke burgerlijke revolutie en de sociale proletarische omwenteling zie ook: Marx, Kritische Randglossen zu dem Artikel ‘Der König von Preussen und die Sozialreform’, MEW, Bd. 1, p. 406-407 en p. 409.
[21] Maurin, Révolution et contre-révolution, p. 122 en p. 121.
[22] Dit is natuurlijk geen kritiek op de heldhaftige inwoners van Casas Viejas, die in de strijd tegen hun onderdrukkers en voor hun ideaal van een rechtvaardiger samenleving het offer van hun leven brachten. Wat het ‘samenzweren à la Bakoenin’ betreft: wij achten het gerechtvaardigd daarvan te spreken. Ook de anarchist Albert Ledder heeft Bakoenin tot de ‘samenzweerders’ gerekend (in een ingezonden stuk, gepubliceerd in het maandblad Daad en Gedachte van december 1975). Een dergelijke definitie onderstreept de samenhangen, waarvan de achtergronden in onze uiteenzettingen worden aangeduid, maar die — als zijdelings tot ons onderwerp behorend — niet uitputtend konden worden behandeld.
[23] Maurin, Révolution et contre-révolution, p. 117.
[24] Juan Calvet, ‘De POUM en het Trotzkyisme’ in De Rode October, p. 112.
[25] Men zie de brief die Benjamin Péret — aanvankelijk POUM-aanhanger, later sympathiserend met de anarchosyndicalisten — op 11 augustus 1936 schreef aan zijn vriend André Breton. De brief is afgedrukt in: Jean Bécarud en Gilles Lapouge, Anarchistes d’Espagne, Parijs 1970, p. 135.
[26] Juan Andrade, ‘Die Anarchisten und die revolutionären Marxisten’ in Die Spanische Revolution, nr. 4, midden maart 1937.
[27] Idem, cursivering van mij — C.B.
[28] La Noche, geciteerd uit Die Spanische Revolution, nr. 4, artikel: ‘Gemeinsam gegen die konterrevolutionäre Gefahr’.
[29] Juan Andrade, Die Anarchisten und die revolutionären Marxisten.
[30] Die Spanische Revolution, nr. 4.
[31] De uitdrukking is — helaas — ook door Marx gebruikt, zij het in een volstrekt andere zin dan gedaan wordt door Lenin of door... Blanqui!
[32] Andrés Nin, ‘Die Machtfrage in der spanischen Revolution’, in: Die Spanische Revolution, nr. 5, midden april 1937.
[33] Idem.
[34] Andrés Nin in een brief aan Sneevliet van 5 juni 1937, afgedrukt in De Nieuwe Fakkel, orgaan der RSAP, 3e jg., nr. 27, 2 juli 1937.
[35] Zoals de lezer zich zal herinneren, telde de op 27 september 1936 gevormde ‘Raad van de Generaliteit’ twaalf ministers. Nin was de enige minister van de POUM. President en minister van Financiën was José Tarradellas van de Esquerra.
[36] De bewuste passage uit de brochure is te vinden in: Pierre Broué, La révolution espagnole 1931-1939, Parijs 1973, p. 136-137.
[37] Juan Calvet, ‘De POUM en het Trotskyisme’ in De Rode October, p. 116-117.
[38] Juan Calvet, p. 117. Iets zonderlingers dan dit hebben wij nooit gelezen of gehoord. Waar was, vraagt men zich af, de POUM nu eigenlijk op uit? Streefde zij ernaar het revolutionaire proces zoals zij dat opvatte met de politiek die zij voor juist hield voorwaarts te drijven, of was zij erom bekommerd of zij wel, het liefst met gulden letters, in het boek der historie zou worden opgetekend? Afgezien daarvan is de vrees van Calvet dat ‘de meteoor van de POUM’ aan de opmerkzaamheid der historici zou kunnen ontsnappen, allesbehalve gegrond. De matrozen van Kroonstad, die strijdend voor de radenmacht onder zijn gegaan, zijn door de geschiedschrijvers met uitzondering van de bolsjewistische, dat spreekt — allerminst verwaarloosd of vergeten.
[39] Zie: Pierre Broué, La révolution espagnole, enz., p. 136-137
[40] Wij schrijven: de officiële partijleiding. Wilebaldo Solano, die in 1936 secretaris was van de jeugdafdeling van de POUM, heeft in 1969 meegedeeld dat er binnen de partij oppositie was tegen Nins ministerschap. Men zie: Pierre Broué, p. 172.
[41] We ontlenen de woorden van Gorkin aan een verslag van zijn rede dat werd opgenomen in De Socialist, het orgaan van de — uit de RSAP getreden, onder leiding van onder anderen Frank v.d. Goes, Jan Bladergroen en Jan Molenaar staande — Bond van Revolutionaire Socialisten. Het bewuste nummer van De Socialist is dat van begin november 1936.
[42] Zie hoofdstuk XIII van dit boek, p. 156 t/m 159.
[43] Joaquin Maurin, Révolution et contre-révolution, enz., p. 355v.
[44] Het Statuut van september 1932, dat tegemoet kwam aan de wensen van de Catalaanse patriotten en hun leider Macia, kende aan Catalonië een zekere mate van autonomie toe. Het werd aanstonds zowel door de CNT als door de latere leiders van de POUM bekritiseerd. Het anarchosyndicalistische blad Solidaridad Obrera sprak op 13 september 1932 van ‘het Statuut van de Catalaanse bourgeoisie’. Het blad kantte zich er heftig tegen. Het verklaarde in een desbetreffend artikel, dat ‘met ieder nationalisme nieuwe boeien, nieuwe despoten, nog meer nutteloze bureaucratie en nog meer dwangmiddelen tot het veiligstellen van de privileges van de uitbuiters en de rijken ontstaan’. Het Nederlandse anarchosyndicalistische tijdschrift Grondslagen, dat in het septembernummer van 1932 een vertaling van het korte artikel uit Solidaridad Obrera publiceerde (jg. 1, nr. 5, p. 111), tekende erbij aan dat de anarchosyndicalistische arbeiders er niets voor voelden om ‘door nationalistische propaganda de band tussen de Catalaanse arbeiders en hun Spaanse kameraden te laten verzwakken’. Joaquin Maurin heeft het Catalaanse Statuut gedefinieerd als ‘een middel om regionale hervormingen tot stand te brengen waardoor het landelijk aspect van de revolutie teloor zou gaan’. Hij verklaarde dat de komende omwenteling er niets van heel zou laten. ‘Dat is,’ schreef hij, ‘nu eenmaal het lot van alles wat van karton gebouwd is.’ (Maurin, p. 52).
[45] Maurin, p. 361.
[46] Maurin, p. 357.
[47] Wij citeren het artikel in Batalla uit De Socialist, orgaan van de BRS, 1e jg., nr. 19, midden september 1936.
[48] Vakverenigingscontrole der arbeiders wil zoveel zeggen als: controle niet door de arbeiders.
[49] Cursivering van mij — C.B.
[50] In het midden van de vorige eeuw noemde Marx, toen hij zich bezighield met dat hoofdstuk uit de geschiedenis van de toenmalige revolutionaire ontwikkelingen in Spanje dat als opschrift de naam van de Spaanse generaal Espartero droeg, het ‘een der eigenaardigheden van burgerlijke omwentelingen, dat de deelnemers aan het historisch gebeuren door de geest van het verleden werden beheerst. De macht en de invloed die zij nog maar nauwelijks duur hadden gekocht, leverden zij,’ schreef hij, ‘uit aan mannen, die als vertegenwoordigers van de volksbeweging uit vroeger tijden golden of schenen te gelden.’ (MEW, Bd. 10, p. 381). De nagekomen burgerlijke omwentelingen van deze eeuw bleken precies het tegenovergestelde kenmerk te vertonen. Niet het verleden werd opgeroepen, maar een nog niet aangebroken toekomst. Niet de schimmen van gisteren verschenen op het toneel, maar diegenen die voor de representanten van morgen of overmorgen werden aangezien, die zichzelf ook daarvoor hielden en die zich verbeeldden dat zij slechts hun politieke bezweringsformules behoefden te prevelen om kapitalistisch water in rode socialistische wijn te doen veranderen.
[51] ‘Nur ein Heer, ein Heer der Revolution’ in Die Spanische Revolution, nr. 4.
[52] Idem.
[53] Artikel ‘Verantwortlichkeit’ in Die Spanische Revolution, nr. 4.
[54] IN, nr. 35, 30 april 1938.
[55] In februari 1946 verklaarde Julian Gorkin achteraf: ‘Niettegenstaande haar wil en haar streven is de POUM er nooit in geslaagd om een partij te worden wier invloed zich over heel het Spaanse deel van het Iberisch schiereiland uitstrekte. Het feit dat zij in geheel Spanje een paar dozijn afdelingen had — op zijn hoogst twee in iedere streek of provincie — en dat die groepen stuk voor stuk tot op het heldhaftige af hun plicht deden, was niet voldoende om van de POUM een werkelijk landelijke partij te maken.’ In hetzelfde — voor intern gebruik bestemde — stuk (El POUM ante el reagrupamiente socialista, p. 16) zei Gorkin, dat de aanhang van de POUM buiten Catalonië, Castellon en Valencia uitermate beperkt was. Wij citeren Gorkin uit Pierre Broué, p. 171-172, noot 3).
[56] Juan Andrade, ‘Die Anarchisten und die revolutionären Marxisten’, Die Spanische Revolution, nr. 4.
[57] Artikel ‘Die Funktionäre der Klasse’ Die Spanische Revolution, nr. 4.
[58] Juan Lopez Negrin werd in mei 1937 minister-president. Dat gebeurde na de val van Largo Caballero. Daarop en op de persoon en de politiek van Negrin gaan wij in de volgende hoofdstukken nader in.
[59] IN, nr. 7-8, 24 oktober 1937.
[60] Gorkin, geciteerd uit het verslag van zijn rede in De Socialist (orgaan van de Bond van Revolutionaire Socialisten), begin november 1936.
[61] Het resultaat van die fusie was de PSUC, de Partit Socialista Unificat de Catalunya, waarvan wij al eerder hebben geconstateerd dat zij binnen de kortste keren geheel door de stalinisten werd beheerst op soortgelijke wijze als ruim tien jaar later het geval zou zijn met de Oost-Duitse SED.
[62] Men zie hiervoor onder andere de overtuigende schildering van de voormalige Canadese bolsjewiek Henry Scott Beattie in Canadian Forum van april 1938, in verkorte vorm overgenomen in IN, nr. 35 van 30 april van datzelfde jaar. Scott Beattie kwam in januari 1937 als stalinist naar Spanje en vocht er in de Internationale Brigade. Op grond van zijn waarnemingen keerde hij naar Canada terug in de overtuiging dat de partij waarin hij had geloofd er alleen maar op uit was in Spanje de klassieke vorm van kapitalisme in stand te houden.
[63] Artikel ‘Eine sterke Regierung? Eine Arbeiter- und Bauernregierung’ in Die Spanische Revolution, nr. 4.
[64] Artikel ‘Revolution und Mittelschichten’ in Die Spanische Revolution, nr. 4.
[65] Andrés Nin, ‘Die Krise der Generalidad’ in Die Spanische Revolution, nr. 5.
[66] Vgl. het genoemde artikel ‘Revolution und Mittelschichten’, alsmede het artikel Unsere Agrarpolitik’, geschreven door E. Armengol, lid van het landbouwsecretariaat van de POUM, in Die Spanische Revolution, nr. 5.
[67] Antonov-Ovssejenko, die als jong marineofficier in 1905 deelnam aan de opstand in Sebastopol, was aanvankelijk, gelijk zoveel van Stalins creaturen, mensjewiek. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond hij als Internationalist dicht bij de groep rond Trotski. Hij werd vervolgens, evenals deze, bolsjewiek. Hij speelde een belangrijke rol bij de militaire voorbereiding van de Russische Oktoberopstand. In Spanje heeft bij zich — in de periode dat in Rusland de oude bolsjewistische garde meedogenloos werd uitgeroeid — opvallend onderscheiden door een ketterjacht op het trotskisme, waarvan hij, volstrekt tegen beter weten in, in de eerste plaats de POUM betichtte. Zijn judasrol echter heeft hem voor het lot van Lenins trouwste medewerkers allerminst gespaard. Hij heeft, gelijk vrijwel alle Russen die in Spanje de uitvoerders van Stalins politiek waren, voor de door Stalin gepleegde moord op de Spaanse revolutie met zijn leven moeten betalen. Na hun terugkeer in Rusland zijn al deze getuigen die te veel wisten, de een na de ander omgebracht.
[68] De waarschuwing van de CNT verscheen zowel in Solidaridad Obrero als in de POUM bladen, onder andere in Die Spanische Revolution. Aldaar in nr. 4.
[69] In Barcelona bevond één ervan zich op het adres Puerta del Angel 24, een ander in het gebouw Calle Corcega 299, dat niet voor niets de ‘Tsjeka’ werd genoemd. Dergelijke stalinistische gevangenissen bevonden zich ook elders in Spanje. Een van de allerberuchtste was het voormalige klooster van de zusters van St.-Ursula nabij Valencia, dat de treurige en veelzeggende bijnaam kreeg van ‘het Dachau van het republikeinse Spanje’.
[70] Niet alleen Spanjaarden, maar ook tientallen Europese dissident-bolsjewieken of radicale socialisten, sommigen van hen ternauwernood ontkomen aan de klauwen van de Gestapo, werden in Spanje het slachtoffer van de GPOe. Zo bijvoorbeeld Kurt Landau, alias Wolf Bertram, die in Duitsland tot de dissident-bolsjewistische groep ‘Der Funke’ had behoord, waarvan vrijwel alle leden na marteling in tuchthuizen of concentratiekampen terechtkwamen. Ook Nederlanders zijn in Barcelona enige tijd vastgehouden, onder anderen de anarchist Maup Stevens en Jan en Annie Molenaar van de Bond van Revolutionaire Socialisten. Over de soms mysterieuze verdwijning van deze revolutionairen in Spanje, over de toestanden in de stalinistische gevangenissen aldaar en over de verhoormethoden — die niet verschilden van die van het Hitler- of het Francoregime — werd tussen eind 1937 en begin 1939 in vrijwel ieder nummer van IN bericht. Landaus echtgenote Katia, zelf ook een tijdlang een gevangene der Spaanse stalinisten en hun Russische ‘ondervragers’ deed er een boekje over open in: Het stalinisme, beul van de Spaanse revolutie 1937-1938. Haar brochure verscheen voor de oorlog in het Frans te Parijs en is aldaar in 1971 herdrukt. Als bezwaar tegen het geschrift kan gelden, dat daarin te eenzijdig de onderdrukking en vervolging van uitsluitend de POUM-leden worden behandeld en dat geen enkele poging tot analyse wordt ondernomen. In een nawoord bij de heruitgave van 1971 hebben geestverwanten van de auteur van dit boek daarop kritiek geoefend.
[71] Mededeling in een brief van Julian Gorkin, gepubliceerd in De Socialist, nummer van begin december 1938.
[72] Vgl. Lucien Weitz, Autour du procès du POUM, Parijs 1938, p. 14.
[73] De volledige tekst van de oproep is te vinden in IN, nr. 63, 26 januari 1939.
[74] Vgl. Pierre Broué, p. 90.